Hv1a Werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde vervolg

Welkom
Ga rustig op je plaats zitten.
Leg je spullen op tafel.
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Welkom
Ga rustig op je plaats zitten.
Leg je spullen op tafel.

Slide 1 - Tekstslide

 Pak je leesboek, ga lekker 10 minuten lezen in je leesboek!
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet de de kenmerken en onderdelen van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde bevat en je kunt het gezegde aanwijzen.
  • Je kunt uitleggen wat het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde is.
  • Je kunt zelf zinnen zoeken en bedenken met werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegdes en je kunt bij moeilijke ongewone zinnen uitleggen wat het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde is. 

Slide 3 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
- Huiswerk bespreken ( 10')
- Aan de slag  (15') 
- Huiswerk voor de volgende les in de planner zetten (5') 

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Opdrachten  4 a,b,c en d; 5b,e,h en j, 6, 7a t/m d en g op blz 104-105 van je oefenboek.

Slide 5 - Tekstslide

Opdracht 4a t/m 4d 

Slide 6 - Tekstslide

Opdracht 5b, 5e, 5h en 5j

Slide 7 - Tekstslide

Opdracht 6 en 7a, 7b,7c,7d en 7g
Tekst

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag
Wat? Opdracht 9a, 9b, 9c, 9m, 10d, 10g, 10h, 10q, 11c en 11d op blz. 105-106 van je oefenboek.
Hoe? Zelfstandig en stil.
Vragen? Steek je hand op en ik kom bij je langs.
Klaar?  Ga leren: 
- Werkwoord (blz. 162-163 handboek, opdrachten blz. 96-97 oefenboek)
- Voornaamwoorden (blz. 164-165 handboek tot en met wederkerig voornaamwoord, opdrachten blz.98-99 oefenboek)

Slide 9 - Tekstslide

Huiswerk vrijdag 18 oktober 4e uur
Leren:
- Werkwoord (blz. 162-163 handboek, opdrachten blz. 96-97 oefenboek)
- Voornaamwoorden (blz. 164-165 handboek tot en met wederkerig voornaamwoord, opdrachten blz.98-99 oefenboek)


Slide 10 - Tekstslide

Welkom
Ga rustig op je plaats zitten.
Leg je boeken, schrift en laptop op tafel.
Ga lekker 10 minuten lezen in je leesboek!

Slide 11 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt  werkwoorden benoemen.
  • Je weet hoe je voornaamwoorden herkent in een zin.
  • Je weet de de kenmerken en onderdelen van een werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde.
  • Je kunt bepalen of een zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde bevat en je kunt het gezegde aanwijzen.
  • Je kunt uitleggen wat het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde is.
  • Je kunt zelf zinnen zoeken en bedenken met werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegdes en je kunt bij moeilijke ongewone zinnen uitleggen wat het werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde is. 

Slide 12 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?

- Opdrachten  klassikaal maken (10') 
-  Herhalen (5')
- Huiswerk voor de volgende les in de planner zetten (5') 
- Vragen over het proefwerk

Slide 13 - Tekstslide

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Dementie is een verzamelnaam voor meer dan vijftig hersenziektes.

Slide 14 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Van al die hersenziektes komt de ziekte van Alzheimer het vaakst voor.

Slide 15 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Waarschijnlijk heb je weleens van deze ziekte gehoord.

Slide 16 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Toch zal verder onderzoek nodig blijven



Slide 17 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Bij gebarentaal zijn niet alleen de handen, maar ook het gezicht belangrijk.



Slide 18 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Voor die woorden zul je het handalfabet moeten gebruiken.



Slide 19 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

Je moet een woord dan met je vingers spellen.



Slide 20 - Open vraag

Noteer van onderstaande zin het gezegde. Geef aan of het werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde is.

In 2021 heeft de overheid de Nederlandse Gebarentaal als officiële taal erkend.



Slide 21 - Open vraag

Opdracht 11c en 11d
Deze  foto's zijn ingekleurd
  • De foto's zijn ingekleurd, en niet zwart -wit > werkwoordelijk gezegde= iemand heeft iets gedaan
  • De foto's zijn ingekleurd, en dat is knap> naamwoordelijk gezegde want het gaat om een eigenschap
De muren  van mijn kamer  zijn geverfd
  • De muren van mijn kamer zijn geverfd, en niet meer kaal>naamwoordelijk gezegde=het gaat om een eigenschap
  • De muren van mijn kamer zijn geverfd, en daar heb ik een middag over gedaan> werkwoordelijk gezegde+ iemand heeft iets gedaan


Slide 22 - Tekstslide

Herhalen
Noteer van onderstaande zin alle voornaamwoorden. Zet ook het juiste type erachter:
Hij vergist zich nooit in zijn uitspraken
  • zich= wederkerend vnw
  • zijn= bezittelijk vnw



Slide 23 - Tekstslide

 Bepaal of het onderstreepte woord een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord of een werkwoord is.  
Er valt niets meer te zeggen.
  • Werkwoord: het is iets wat je doet in deze zin 

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk Maandag 21 oktober 5e uur
Leren voor het proefwerk op donderdag 24 oktober 4e uur :
- De theorie over onderwerp en gezegde op blz. 140-141 handboek en de gemaakte opdrachten op blz. 100-101 oefenboek.
- De theorie over persoonsvorm op blz. 142-143 handboek en de gemaakte opdrachten op blz. 102-103 oefenboek. 
- Neem je laptop mee.



Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide



Ga rustig op je plaats zitten
Leg je etui op tafel
Je gaat  deze les niet starten met 10 minuten lezen in je leesboek

Slide 27 - Tekstslide

Leerdoelen
- Je kunt volgende woordsoorten benoemen in een zin: zelfstandig naamwoord, bijvoeglijk naamwoord, lidwoord en voornaamwoorden.
-  Je kunt onderwerp, persoonsvorm en gezegde in een zin benoemen.
- Je kunt werkwoorden in een zin benoemen.
- Je kunt werkwoordelijk gezegde  in een zin benoemen.


Slide 28 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag?
-  Uitleg inhoud les (5')
- Oefentoetsje (10')
- Klassikaal bespreken (10')
- Ruimte voor vragen (10') geen vragen dan lezen in je leesboek
- Afsluiten (5')

Slide 29 - Tekstslide



Oefentoetsje

Slide 30 - Tekstslide

Oefentoetsje  klassikaal bespreken

Slide 31 - Tekstslide

Vragen?
Geen vragen

Lezen in je leesboek 

Slide 32 - Tekstslide

Grammaticatoets donderdag 24 oktober 4e uur 

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide