leerdoelen bespreken (grammatica les A en E uit het handboek)
interactieve instructie leerdoelen
zelfstandig aan de slag
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Wat doen we vandaag?
stof toetsweektoets bespreken
leerdoelen bespreken (grammatica les A en E uit het handboek)
interactieve instructie leerdoelen
zelfstandig aan de slag
Slide 1 - Tekstslide
Stof toetsweektoets
Theorie poëzieproject (zie bijlage onder kopje 'prestaties')
Gedicht schrijven tijdens de toets (zie bijlage onder kopje 'prestaties')
Kern handboek (harde kaft), ontleden: bladzijde 138 t/m 151, 154, 155, 160 t/m 163. Opdrachten hierbij vind je in het oefenboek (zachte kaft): bladzijde 94, 95, 102 t/m 108 en 112 en 113.
weging: 3x
Voorbereidingstip: gebruik de leerdoelen, die moet je beheersen om de toets tot een goed einde te brengen.
Slide 2 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik weet wat de kenmerken en functie zijn van zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden, lidwoorden en werkwoorden.
Ik kan bepalen welke woorden tot de vier bovenstaande woordsoorten behoren.
Ik kan beredeneren (uitleggen) waarom een woord tot één van bovenstaande woordsoorten behoort.
Ik kan zelf nieuwe voorbeelden bedenken van zinnen met bovenstaande woordsoorten erin.
Bovenstaande leerdoelen gaan over stof die je op de basisschool al hebt geleerd. Dit is dus herhaling. Dat betekent dat er weinig aandacht aan wordt besteed. Mocht je de stof nog niet voldoende beheersen (dit geeft jouw docent aan), dan moet je naar een Amadeusblok.
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoelen
Ik weet wat het onderwerp en werkwoordelijk en naamwoordelijk gezegde zijn.
Ik kan bepalen wat het onderwerp van een zin is en of een zin een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde heeft.
Ik kan in eigen woorden beredeneren (uitleggen) wat het onderwerp van een zin is en of de zin een werkwoordelijk of naamwoordelijk gezegde heeft.
Ik kan de persoonsvorm aanwijzen in een zin.
Ik kan de persoonsvorm beredeneren in een zin.
Wat heb je aan deze leerdoelen in het leven?
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen
Je begrijpt beter hoe de Nederlandse taal is opgebouwd en dat zorgt ervoor dat je minder fouten maakt bij het formuleren van zinnen. Jouw schrijfvaardigheid verbetert dus!
Je weet waarschijnlijk meer over de taal dan jouw ouders ;)
Wat heb je aan deze leerdoelen in het leven?
Slide 5 - Tekstslide
Interactieve instructie
We lezen samen pagina 160 en 161 van het handboek
Slide 6 - Tekstslide
Noteer de lidwoorden uit onderstaande zin.
Asri heeft een prachtig nieuw boek gekocht voor haar oude moeder.
Slide 7 - Open vraag
Noteer de zelfstandige naamwoorden uit onderstaande zin.
Asri heeft een prachtig, nieuw boek gekocht voor haar oude moeder.
Slide 8 - Open vraag
Noteer de bijvoeglijke naamwoorden uit onderstaande zin.
Asri heeft een prachtig nieuw boek gekocht voor haar oude moeder.
Slide 9 - Open vraag
Interactieve instructie
We lezen samen pagina 138 t/m 141 van het handboek
Slide 10 - Tekstslide
Interactieve instructie - gezegde
Jantine eet snoep.
Doet Jantine iets of is ze iets?
Ze doet iets. -> werkwoordelijk gezegde
Jantine is heel lief.
Doet Jantine iets of is ze iets?
Ze is iets. -> naamwoordelijk gezegde
Slide 11 - Tekstslide
Interactieve instructie - gezegde
Jantine eet snoep. -> werkwoordelijk gezegde
Wat is het kernwoord (een werkwoord)? eet
Vul het kernwoord aan: ......... dat doe je / dat ben je
eet (eten) dat doe je.
Je wordt hierbij bevestigd in jouw idee dat deze een doe-zin is en dus een werkwoordelijk gezegde heeft.
Slide 12 - Tekstslide
Interactieve instructie - gezegde
Jantine is lief. -> naamwoordelijk gezegde
Wat is het kernwoord (een naamwoord)? lief
Vul het kernwoord aan: ......... dat doe je / dat ben je
lief, dat ben je.
Je wordt hierbij bevestigd in jouw idee dat deze een zijn-zin is en dus een naamwoordelijk gezegde heeft.
Slide 13 - Tekstslide
Interactieve instructie - onderwerp
Jantine eet snoep.
Jantine is lief
Wie is degene die iets doet (snoep eten) of is (lief) in deze zinnen?
Jantine
Jantine is het onderwerp
Slide 14 - Tekstslide
Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Opa koopt een krantje.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde
Slide 15 - Quizvraag
Wat is kernwoord van het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Opa koopt een krantje.
A
koopt
B
opa
Slide 16 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Opa koopt een krantje.
A
opa
B
krantje
Slide 17 - Quizvraag
Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Mijn nieuwe hond is heel druk.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde
Slide 18 - Quizvraag
Wat is het kernwoord van het naamwoordelijk gezegde? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Mijn nieuwe hond is heel druk.
A
heel
B
druk
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Mijn nieuwe hond is heel druk.
A
mijn nieuwe hond
B
heel druk
Slide 20 - Quizvraag
Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Ronaldo heeft al bij veel clubs gevoetbald.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde
Slide 21 - Quizvraag
Wat is kernwoord van het werkwoordelijk gezegde in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Ronaldo heeft al bij veel clubs gevoetbald.
A
Ronaldo
B
gevoetbald
Slide 22 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Ronaldo heeft al bij veel clubs gevoetbald.
A
Ronaldo
B
veel clubs
Slide 23 - Quizvraag
Is onderstaande zin een doe-zin of een zijn-zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Mijn ouders zijn mijn helden.
A
doe-zin -> werkwoordelijk gezegde
B
zijn-zin -> naamwoordelijk gezegde
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het kernwoord van het naamwoordelijk gezegde? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)
Mijn ouders zijn mijn helden.
A
mijn
B
helden
Slide 25 - Quizvraag
Wat is het onderwerp in onderstaande zin? (kijk naar het stappenplan op blz. 141)