2GA 14/03/2021

- Het geeft een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van 
  het dak."

  Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
  "Hoe zit dat?", vroeg hij. 
Aanhalingstekens:
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

- Het geeft een citaat of directe reden aan:

"Gisteren," vertelde moeder, "vielen de mussen van 
  het dak."

  Hij vroeg: "Hoe zit dat?"
  "Hoe zit dat?", vroeg hij. 
Aanhalingstekens:

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).

Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:  
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:  

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
hij zei in mei leggen alle vogels een ei

Slide 3 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij zei: "In mei leggen alle vogels een ei."
Goede antwoord:

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Schrijf deze zin met alle leestekens en hoofdletters:
maar vroeg van houten spreken we morgen nog af

Slide 5 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

"Maar," vroeg Van Houten, "spreken we morgen nog af?"
Goede antwoord:

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quizvraag

De dubbele punt mist. 
Er zijn een aantal regels over de plaats van de komma. 
In een zin met meer dan één gezegde (werkwoordelijk of naamwoordelijk) zet je een komma tussen de werkwoorden die niet bij hetzelfde gezegde horen. 

Voorbeeld:
Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik vast de fietsen. 
Toen ik had gegeten, voelde ik me meteen fitter. 

Als je de zinnen hardop leest, las je ook automatisch een pauze in op die plek. Probeer maar eens!

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Na een naam, aanhef of uitroep aan het begin van de zin schrijf je een komma.

Voorbeeld:
Remco, let eens even op!
Nee joh, zo is het niet gegaan.

Voor een naam, aanhef of uitroep aan het eind van de zin schrijf je een komma.

Voorbeeld:
Let eens op, Piet!
Ga eens gauw weg, hé!

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees de volgende zinnen goed.

Wacht, niet schieten!
Wacht niet, schieten!

Waar eten we oma?
Waar eten we, oma?

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen
Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen

Wat valt op?

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk leesteken mist er in de zin?

Als je dat wilt moet je dat doen.
A
Aanhalingstekens
B
Komma
C
Dubbele punt
D
Uitroepteken

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor welk woord komt de komma?

Ga eens aan het werk Emma.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor het woordje 'en' komt ........ komma.
A
geen
B
een

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voor welk woord komt de komma?

Hij is ziek want hij heeft koorts.

Slide 14 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke zin staat de komma / staan de komma's op de juiste plek?
A
Ik ben te laat omdat, ik me verslapen heb.
B
Ik lust graag ijs, chocola, chips, en taart.
C
Als ik tennis, voetbalt mijn broertje.
D
Peter wil jij de afwas doen?

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Plaats de aanhalingstekens op de juiste plek in de zin:

Fiets je mee? , vroeg Dieke aan Cas.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Zet in de directe rede:
Ze vroeg huilend hoe het nu verder moet.

Slide 17 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens
Komma 
  • tussen twee persoonsvormen
  • tussen de delen van een opsomming
  • na een naam of een uitroep aan het begin van een zin
  • voor de signaalwoorden maar, want, doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, zodat, zodra

Dubbele punt: laat zien dat je iets aankondigt of opsomt.
Citaat: iemands woorden letterlijk weergeven. Je gebruikt hiervoor (soms) een dubbele punt en aanhalingstekens: Jan vroeg: 'Kom je morgen bij mij langs?'



Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies