4.3 Formuleren : 2hv (komma en directe rede)

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik vorige les

  • Je hebt geleerd wat signaalwoorden zijn, hoe je ze kan
      vinden en welk verband ze aangeven.
  • Je weet welke tekstverbanden er zijn en welke
      signaalwoorden daarbij horen.

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?

Slide 3 - Tekstslide

Komma 
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 
Je zet een komma:
  • tussen de delen van een opsomming (maar niet voor en / of)
  • tussen meerdere bijvoeglijke naamwoorden
  • tussen twee persoonsvormen in een samengestelde zin
  • tussen een hoofd- en een bijzin

Slide 4 - Tekstslide

Komma 
Je gebruikt een komma om een zin beter leesbaar te maken. 
Je zet een komma:
  • voor de meeste voegwoorden
  • voor of na een aanspreking
  • voor of na een tussenwerpsel
  • voor en/of na een bijstelling

Slide 5 - Tekstslide

Tussen 2 persoonsvormen of gezegdes
Tussen 2 persoonsvormen:
Als jij nou je spullen verzamelt, pak ik vast de fietsen.

Tussen 2 gezegdes:
Toen ik had gegeten, voelde ik me meteen fitter.
Deze lange samengestelde zin heeft 2 persoonsvormen dus ook 2 verschillende gezegdes.

Slide 6 - Tekstslide

Tussen bijvoeglijke naamwoorden
Als je twee bijvoeglijke naamwoorden achter elkaar kunt wisselen van plek, zet je een komma. Voorbeeld:
voor maar, want, omdat, doordat, tenzij, terwijl, mits, zodat
Marieke heeft de grote, bruine kast opgeruimd.
Marieke heeft de bruine, grote kast opgeruimd.

Slide 7 - Tekstslide

Voor of na een naam, aanhef of uitroep
Maikel, loop eens een beetje door! (na een naam)

Geachte mevrouw Jansen (na een aanhef van een brief bijvoorbeeld)

Schiet op, zo komen we te laat. (na een uitroep)

Slide 8 - Tekstslide

(In)directe rede

Directe rede: je schrijft woord voor woord op wat iemand zegt (citaat) - aanhalingstekens

  • Vader zei: 'Ik zet de vuile borden wel in de vaatwasser.'


Indirecte rede: je schrijft iemands woorden niet letterlijk op - 

geen aanhalingstekens

  • Vader zei dat hij de vuile borden wel in de vaatwasser zou zetten.'

Slide 9 - Tekstslide

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens als je de directe rede gebruikt.  Je citeert.
Om het citaat (dat wat letterlijk  wordt gezegd) zet je aanhalingstekens. 
Je kondigt het citaat aan met een dubbele punt.
- Hij zei: 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug.'

Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt, maar een komma.
- 'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.



Slide 10 - Tekstslide

https://www.youtube.com/watch?v=WnChraHZRBI

Slide 11 - Tekstslide

In de indirecte rede gebruik je geen aanhalingstekens
A
waar
B
niet waar

Slide 12 - Quizvraag

'Vanmiddag om vier uur gaan we terug', zei hij.
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 13 - Quizvraag

Plaats leestekens en hoofdletters
1. carlo zei vanmiddag mogen we bij mij thuis gamen
2. dini vraagt aan haar teamleden waar is de ballentas
3. mijn moeder zei je moet om acht uur thuis zijn
4. ik vroeg mijn zusje wat wil je voor je verjaardag hebben

Even in 5 minuten in je schrift opschrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Antwoorden:

Slide 15 - Tekstslide

Wat valt je op?

Katten, spinnen, ijsberen, vissen, gieren, vliegen en honden slapen.


Katten spinnen, ijsberen vissen, gieren vliegen en honden slapen.

Waardoor komt het verschil in betekenis?

Slide 16 - Tekstslide

Plaats leestekens en hoofdletters
carlo zei vanmiddag mogen we bij mij thuis gamen
diny vraagt aan haar teamleden waar is de ballentas
mijn moeder zei je moet om acht uur thuis zijn
ik vroeg mijn zusje wat wil je voor je verjaardag hebben

Slide 17 - Tekstslide

Antwoorden:

Slide 18 - Tekstslide

Aan de slag :
Paragraaf 4.3 :

Opdracht 21 t/m 24.


Slide 19 - Tekstslide