- Dat je weet hoe je het voltooid deelwoord herkent
- Hoe je werkwoorden op de juiste manier vervoegt
Slide 2 - Tekstslide
De persoonsvorm
De persoonsvorm kan je op twee manieren vinden:
- Door de zin vragend te maken - Door de zin in een andere tijd te zetten
Slide 3 - Tekstslide
Voltooid deelwoord
- Een voltooid deelwoord begint vaak met -ge, -be of -ve
- Een voltooid deelwoord eindigt op -d of -t (denk aan 't ex kofschip), of op -en. Nooit op -dt!
- Er staat altijd een hulpwerkwoord in de zin: hebben, zijn, kunnen, worden etc.
Slide 4 - Tekstslide
Infinitief
- Een infinitief is hetzelfde als het hele werkwoord. Denk aan de wij-vorm (bijvoorbeeld 'werken' of 'praten').
- Er staat niet altijd een infinitief in de zin. Voorbeeld: 'Samantha loopt naar school'.
Slide 5 - Tekstslide
Regels over werkwoordvervoegingen
- Werkwoorden in tegenwoordige tijd - Werkwoorden in verleden tijd
Slide 6 - Tekstslide
Werkwoorden in tegenwoordige tijd:
Regels:
Slide 7 - Tekstslide
Werkwoorden in verleden tijd:
Regels:
Slide 8 - Tekstslide
Maar hoe weet je of een werkwoord eindigt met -te(n) of -de(n)?
Slide 9 - Tekstslide
1. Ik wilde dat ik ook zo'n prachtig boek had ............... (schrijven)
2. De man heeft een mooi leven ............... (leven) 3. Tim is vanmorgen naar school ............... (fietsen) 4. Het meisje heeft aan de deur ............... (rammelen) 5. Bij de herkansing heeft zij haar cijfer ............... (verdubbelen)