A3C Wiederholiung Kapitel 1 en 2

3: Wiederholung Kapitel 1 en 2
werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt)
werkwoorden in de verleden tijd (haben, sein, werden)
Getalen (cijfers) en kloktijden schrijven
Tijdsbepalingen begrijpen en vertalen (auf, zu, von, nach, in, um)
Modale Werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen)
woordenschat (juiste lidwoord)
 

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3: Wiederholung Kapitel 1 en 2
werkwoorden in de voltooid tegenwoordige tijd (Perfekt)
werkwoorden in de verleden tijd (haben, sein, werden)
Getalen (cijfers) en kloktijden schrijven
Tijdsbepalingen begrijpen en vertalen (auf, zu, von, nach, in, um)
Modale Werkwoorden (dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen)
woordenschat (juiste lidwoord)
 

Slide 1 - Tekstslide

Sie ................bei ihrer Tante .....................(bleiben)
A
ist, geblieben
B
hat, geblieben
C
war, geblieben
D
ist, bleiben

Slide 2 - Quizvraag

Ich ...............gestern Pizza .......................
(essen)
A
bin, gegessen
B
habe, gegessen
C
ist, gegessen
D
ist, essen

Slide 3 - Quizvraag

Er ..............eine Katze .......................
(finden)
A
ist, finden
B
ist, gefunden
C
hat, gefunden
D
war, gefunden

Slide 4 - Quizvraag


Wir ................jeden Tag in die Schule ............
(gehen)
A
sind, gegangen
B
sein, gegangen
C
haben, gegangen
D
heben, gehen

Slide 5 - Quizvraag

Meine Mutter .............eine Party...........
(organisieren)
A
habe, organisieren
B
hat, organisieren
C
ist organisiert
D
hat, organisiert

Slide 6 - Quizvraag

.................du schon den Brief ................?
(schicken?
A
Hast, geschickt
B
bist, geschickt
C
war, schicken
D
ist, schicken

Slide 7 - Quizvraag

Meine Freundin ..................viel ...............
(tun)
A
hat, tun
B
ist, tun
C
hat, getan
D
ist, getan

Slide 8 - Quizvraag

Er .............lange auf den Bus ..............
(warten)
A
hat, gewarten
B
hat, gewartet
C
ist, gewarten
D
ist, gewarten

Slide 9 - Quizvraag

Ich ...............eine Banane ................
(nehmen)
A
habe, genommen
B
bin, genommen
C
bin, genehmen
D
habe, genehmen

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Video

schrijv in verleden tijd: "haben"

Slide 12 - Open vraag

schrijv in verleden tijd: "sein"

Slide 13 - Open vraag

schrijv in verleden tijd: werden

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Video

Ich bin um ...........(half vijf) aufgewacht
A
halb fünf
B
fünf und halb
C
fünf vor halb
D
halb vor fünf

Slide 16 - Quizvraag

Es ist ............(vier uur). Wir müssen gehen
A
vier Uhr
B
vier
C
fier
D
fier Uhr

Slide 17 - Quizvraag

Es ist ......(kwart voor drie). Warum bist du so spät?
A
viertel vor drei
B
drei vor viertel
C
fünfzehn voor drie
D
fast drei

Slide 18 - Quizvraag

Wie spät musst du gehen? Die Party beginnt um ...........(tien voor vier)
A
zehn bis vier
B
zehn nach vier
C
zehn und vier
D
zehn vor vier

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Video

schrijf alle modale werkwoorden op die je kent

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Schrijf een zin met elk modaal woord
dürfen, können, mögen, müssen, sollen, wollen, wissen

Slide 23 - Tekstslide