4H Formuleren - flex deel 1

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 4

Welkom 4H!

Deze flex: Dubbelopfouten & verwijsfouten 

Uitleg & oefeningen 

Welke vijf dubbelopfouten heb je in de les geleerd?

1. Dubbelop

- Onjuiste herhaling

- Tautologie

- Pleonasme

- Contaminatie

- Dubbele ontkenning

Dubbelop 1/2

Onjuiste herhaling: een vast voorzetsel twee keer gebruiken

      vb. Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer aan ergeren.

          Moet zijn: Je klasgenoten gaan zich aan die opmerkingen van jou steeds meer ergeren.

Tautologie: twee keer hetzelfde zeggen met verschillende woorden

    vb. Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet ineens naar beneden.

          Moet zijn: Plotseling zakte het te strak gespannen volleybalnet naar beneden.

Pleonasme: een deel van de betekenis van het woord (woordgroep) wordt nogmaals gegeven

   vb. Waarom heeft die stomme sufferd dat tijdens de les gedaan?

        Moet zijn: Waarom heeft die sufferd dat gedaan?

Dubbelop 2/2

Contaminatie: twee woorden of uitdrukkingen worden verward en fout gebruikt.

     vb. uitprinten, overnieuw, nachecken, omhoog stijgen

        Moet zijn: uitdraaien/printen, opnieuw/over, nakijken/checken, omhoog gaan/stijgen

Dubbele ontkenning: in zinnen met een ontkennend werkwoord, wordt nog een ontkenning  

                                             toegevoegd

    vb. De trainer raadt ons af voorlopig niet te gaan hardlopen.

        Moet zijn: De trainer raadt ons aan voorlopig niet te gaan hardlopen. (aanraden)

                              De trainer raadt ons af voorlopig te gaan hardlopen. (afraden)

Hoe pak je het aan?

1. Zoek naar een dubbele ontkenning of onjuiste herhaling

2. Heb je geen dubbele ontkenning of onjuiste herhaling gevonden? Ga dan op zoek naar de andere drie vormen van dubbelop: tautologie, pleonasme en contaminatie. Een grote woordenschat helpt hier.

3. Moeilijk? Maak voor jezelf een lijst met vaak gemaakte fouten!

De reizigers vrezen dat de plannen van de NS op een teleurstelling zullen uitmonden.

1. Tautologie
2. Pleonasme
3. Contaminatie
4. Dubbele ontkenning

We moeten onze eigen cijferlijst uitprinten.

1. Contaminatie
2. Pleonasme
3. Tautologie
4. Storende herhaling

Hij beseft zich niet wat hij daar zijn vrienden mee aandoet.

1. Dubbelop
2. Pleonasme
3. Contaminatie
4. Tautologie

Welke dubbelop?
Misschien dat ik morgen mogelijk nog even langs kom.

We moeten in ieder geval voorkomen dat zij niet in dit huis komen wonen.

Tautologie

1. Storende herhaling
2. Dubbele ontkenning
3. Tautologie
4. Contaminatie

Als je twee synoniemen in een zin gebruikt, doe je iets dubbelop. Hoe heet die stijlfiguur?

1. Pleonasme
2. Herhaling
3. Tautologie
4. Opsomming

Om welke dubbelopfout gaat het in deze zin?

Er zijn diverse tips die helpen voor het leren voor een proefwerkweek, zoals bijvoorbeeld ruim op tijd beginnen.

1. Onjuiste herhaling
2. Tautologie
3. Pleonasme
4. Contaminatie

Welke dubbelopfout?
Ik teken een ronde cirkel op het blad.

1. Contaminatie
2. Tautologie
3. Hyperbool
4. Pleonasme

Politieruiters te paard houden toezicht op evenementen zoals optochten en demonstraties

1. tautologie
2. pleonasme
3. contaminatie
4. barbarisme

Misschien kun je eventueel invallen voor de helaas zieke collega.

1. Tautologie
2. Contaminatie
3. Pleonasme
4. Dubbele ontkenning

Je moet je verplicht inschrijven voor de cursus.

1. Pleonasme
2. Tautologie
3. Contaminatie
4. Dubbele ontkenning

Bij een contaminatie gaat het om een samenvoeging van meerdere uitdrukkingen.

1. Juist
2. Onjuist
3. Onjuist, 1 uitdrukking
4. Onjuist, altijd 3 uitdrukkingen

Sommige kranten geven op hun website het nieuws gratis weg.

1. Contaminatie
2. Pleonasme
3. Tautologie
4. Dubbele ontkenning

Pieter was zo trots als een aap op zijn rapport

1. Contaminatie
2. Incongruentie
3. Pleonasme
4. Tautologie

De plakkerige kauwgom bleef aan mijn schoenzool kleven.

1. Contaminatie
2. Pleonasme
3. Tautologie

01:22

Het centrum, … niet ver weg is, heeft ... deuren nog gesloten.

1. dat, haar
2. dat, zijn
3. dit, haar
4. dit, zijn

02:08

Vul in: Europa heeft ... beleid aangepast.

1. zijn
2. haar

03:15

Het leukste ... ik vandaag geleerd heb, is juist verwijzen in een zin :)

1. Dat
2. Wat

05:15

Vul het juiste woord in.
..... kennen deze collega niet.

1. Hun
2. Hen
3. Zij

05:35

Wat is, in eigen woorden, een voornaamwoordelijk bijwoord?

05:15

Kies het juiste verwijswoord.
De apotheek kon niet voldoen aan de vraag van … klanten.

1. haar
2. hen
3. hun
4. zijn

05:15

Toen de leden van de Raad van Elf verschenen, gaf de burgemeester ___________ de sleutel van Breda.

1. hen
2. hun

05:15

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 

Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.

Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.

deze

die

dit

dat

hij

zij

het

ze

03:15

Het schilderij .... je hebt opgehangen, hangt scheef.

1. wat
2. dat

03:15

Kies het juiste antwoord: ... is het allermoeilijkste ... ik ooit heb gedaan.

1. dat/ dat
2. wat / dat
3. wat / wat
4. dat / wat

02:08

De mediatheek van school heeft ______ boeken vernieuwd.

1. zijn
2. haar

02:08

De bewonersvereniging viert dit jaar ___ vijfjarig bestaan.

1. haar
2. zijn

01:22

Het team heeft ... tactiek gewijzigd.

1. hun
2. haar
3. zijn

Het muziekstukje ... werd uitgevoerd.

1. dat
2. wat

'Dat ik topman werd van AkzoNobel, is het beste ... me ooit is overkomen', zei Hans.

1. wat
2. dat

Kies de juiste verwijswoorden.

Deze / Dit familie woont op een schip dat / die helemaal is opgeknapt.

1. Deze - dat
2. Deze - die
3. Dit - dat
4. Dit - die

Kijk, daar lopen die Duitse toeristen
... ik jullie gisteren vertelde dat ze in het Hilton Hotel logeren.

1. waarover
2. over wie

Kies de juiste verwijswoorden.

Deze / Dit mantelzorger zorgt voor mijn 80-jarige buurvrouw, dat / die blind is.

1. Deze - dat
2. Deze - die
3. Dit - dat
4. Dit - die

Welke bewering klopt?

1. Naar de-woorden verwijs je met 'deze' en 'die'.
2. Naar het-woorden verwijs je met 'deze' en 'die'.
3. Naar de-woorden verwijs je met 'dit' en 'dat'.
4. Naar het-woorden verwijs je met 'dit' en 'die'.

Noteer wie, waar of daar met het juiste voorzetsel:
Oorlog is een onderwerp … we bij het vak geschiedenis vaak praten.

1. over wie
2. waarover
3. over wat
4. waarvan

Kies het juiste verwijswoord:
De brugklassers .... de school een excursie georganiseerd hadden, maakten ijverig aantekeningen.

1. waarmee
2. waarover
3. voor wie
4. over wie

Vul in: De klasgenoot ... ik dit maak, heeft de pen ... ik altijd graag schrijf.

1. met wie, met wie
2. waarmee, waarmee
3. met wie, waarmee
4. waarmee, met wie

Ik koop die auto niet, omdat ik ... te duur vind.

1. het
2. haar
3. hem
4. hun

Toen zij die sport op televisie zagen, wilden zij ... meteen uitproberen.

1. hem
2. haar
3. het
4. hun

Ik snap de theorie van verwijswoorden en kan deze toepassen.

1. Eens
2. Oneens

Met welke formuleerfouten ga ik nog extra oefenen?

1. Dubbelop
2. Onjuist verwijzen
3. Onduidelijk verwijzen
4. Ik snap alles nu