Taalkunde

Herhaling taalkunde
H1 Mens & taal
H4 Hoe kinderen een taal leren
H5 Taal en hersenen
H6 De Nederlandse spelling
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhaling taalkunde
H1 Mens & taal
H4 Hoe kinderen een taal leren
H5 Taal en hersenen
H6 De Nederlandse spelling

Slide 1 - Tekstslide

Planning
- 10 min lezen in leesboek
- Quizvragen over H1, H4, H5 en H6
- Tijd voor vragen?
 - Nakijken + samenvatten

Slide 2 - Tekstslide

Lezen
timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Menselijke taal is productief. Wat wordt hiermee bedoeld?
A
Taal bestaat uit bouwsteentjes.
B
Taal produceren is aangeboren.
C
Taal wordt geproduceerd door alle mensen.
D
Taal produceren is aangeleerd.

Slide 4 - Quizvraag

Op welke drie vlakken verschilt mensentaal van dierentaal?
A
Bestaande uit bouwstenen.
B
Aangeleerd.
C
Willekeur en klank en betekenis.
D
Aangeboren.

Slide 5 - Quizvraag

Heeft taal invloed op waarneming?
A
Ja
B
Nee

Slide 6 - Quizvraag

Saphir-Whorfhypothese
Vroeger dacht men zonder taal geen gedachten, deze hypothese is achterhaald. 

Taal heeft echter wél invloed op waarneming.

Slide 7 - Tekstslide

Waarneming sneeuw

Slide 8 - Tekstslide

Wanneer begint de verwerving van de moedertaal?
A
direct na conceptie
B
na ongeveer 26 weken in de baarmoeder
C
direct na de geboorte
D
vanaf de derde week na de geboorte

Slide 9 - Quizvraag

Fases in taalverwerving
 1. Voortalige periode (0 – 1)
Fonologische vaardigheden
 2. Vroegtalige periode (1 – 2,5)
Semantische en syntactische vaardigheden
 3. Differentiatiefase (2,5 – 5)
Morfologische vaardigheden, metalinguïstisch bewustzijn
 4. Voltooiingsfase (5 – 9)
Pragmatische vaardigheden

Slide 10 - Tekstslide

Jona is tien maanden, ze maakt steeds meer geluiden, het lijkt soms zelfs op 'papa' en 'mama'.
A
Voortalige periode
B
Vroegtalige periode
C
Differentiatiefase
D
Voltooingsfase

Slide 11 - Quizvraag

Emily is 14 maanden en spreekt sinds kort twee woorden achter elkaar uit: 'Dag, opa!'
A
Semantische vaardigheden
B
Syntactische vaardigheden
C
Morfologische vaardigheden
D
Pragmatische vaardigheden

Slide 12 - Quizvraag

Marit (4 jaar) zit aan tafel en zegt: 'Mama en papa eten brood, ik eet koek.'
A
Syntactische vaardigheden
B
Fonologische vaardigheden
C
Morfologische vaardigheden
D
Metalinguïstisch bewustzijn

Slide 13 - Quizvraag

Jacob (4 jaar): 'Ik ben zelf naar school geloopt.'
A
Syntactische vaardigheden
B
Morfologische vaardigheden
C
Metalinguïstisch bewustzijn
D
Overgeneralisatie

Slide 14 - Quizvraag

Genie, het wolfskind
Genie bracht tot haar 13e door in sociale isolatie, vastgebonden op een kamertje en kwam niet in aanraking met taal. 

Bewijs voor kritieke periode voor taalverwerving, bepaalde grammaticaregels (lidwoorden, verwijswoorden) kreeg zij nooit onder de knie. 

Slide 15 - Tekstslide

Universele grammatica
Noam Chomsky
Taal is deels aangeboren en het taalvermogen bestaat uit parameter en principes. 
Principes: grammaticaregels die in alle talen bestaan. 
Parameters: regels die per taal verschillen.

Slide 16 - Tekstslide

Behaviorisme
Taal is vooral aangeleerd. Je leert door imitatie. 

Dit vult de universele grammatica aan --> je hebt inderdaad input van de moedertaal nodig om de juiste parameters aan te zetten.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Een beschadiging van het centrum van Broca leidt tot: ...
A
Spraakproblemen
B
Problemen met taalbegrip
C
Spraakproblemen en problemen met taalbegrip
D
Geen enkel taalprobleem.

Slide 19 - Quizvraag

Een beschadiging van het centrum van Wernicke leidt tot: ...
A
Spraakproblemen
B
Problemen met taalbegrip
C
Spraakproblemen en problemen met taalbegrip
D
Geen enkel taalprobleem

Slide 20 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van afasie van Broca?
A
weinig, langzaam, niet vloeiend spreken
B
grammaticale woorden verdwijnen
C
weinig inhoudswoorden gebruiken
D
probleem bij taalproductie

Slide 21 - Quizvraag

Wat is geen kenmerk van afasie van Wernicke?
A
verwante woorden door elkaar halen
B
vlot, complexe en grammaticaal juiste zinnen
C
woorden en klanken verwisselen
D
taal goed begrijpen, maar verkeerd gebruiken

Slide 22 - Quizvraag

Dyslexie is aangeboren en komt anderhalf keer vaker voor bij jongens dan bij meisjes.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 23 - Quizvraag

De Nederlandse spelling
1. Verschillende geleerden/wetenschappers bepalen verschillende soorten spelling. 
2. De overheid gaat zich met spelling bemoeien en geeft Siegenbeek opdracht een nationale spelling op te stellen. 
3. De Vries en Te Winkel komen met een alternatieve spelling die meer steun krijgt. 
4. Deze spelling wordt vereenvoudigd.
5. Het concept voorkeursspelling wordt geïntroduceerd (K/C).
6. De Taalunie wordt verantwoordelijk voor de Nederlandse spelling. 
7. Pauline Cornelisse bespreekt grappige taalfouten in haar boek Taal is zeg maar echt mijn ding. 

Slide 24 - Tekstslide

De spelling van De Vries en Te winkel
Belangrijke basisbeginselen: 

1) beginsel van uitspraak: de beschaafde standaarduitspraak wordt als basis voor de spelling gebruikt. 

2) beginsel van gelijkvormigheid: een woord wordt in alle vormen hetzelfde geschreven (goet - goed, goede, goedig)

3) beginsel van etymologie: sommige woorden worden op bepaalde manier geschreven wegens herkomst, zoals leenwoorden (e-mail) of woorden die vroeger een andere uitspraak hadden. 

Slide 25 - Tekstslide

Van welk spellingsbeginsel is sprake bij het woord 'e-mail'?
A
beginsel van uitspraak
B
beginsel van gelijkvormigheid
C
beginsel van etymologie

Slide 26 - Quizvraag

Dat was de herhaling, aan de slag!
- Maken + nakijken opdrachten H1, H4, H5 en H6 (antwoordbladen Magister --> Studiewijzer --> Nederlands --> blok 2)
- Nakijken woordenlijst (nakijkbladen bij docent)
- Mindmap of samenvatting maken van H1, H4, H5 en H6

Slide 27 - Tekstslide