zinsdeelproef 1E

Nederlands 
Zinsdelen en persoonsvorm
Zinsdelen en persoonsvorm
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
Zinsdelen en persoonsvorm
Zinsdelen en persoonsvorm

Slide 1 - Tekstslide

Wat is dat?
- De pv staat in elke zin.
- Het is een werkwoord.

Persoonsvorm

Slide 2 - Tekstslide

Samen oefenen:
De leerling komt niet op tijd. 
Waarom komt de leerling niet op tijd?
De tijdsproef
Je kunt de zin in een andere tijd zetten. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm. 

Hoe vind ik de persoonsvorm?
De vraagproef
De vraagproef
Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan is de persoonsvorm. 

Slide 3 - Tekstslide

Doe de vraagproef:
Die aardige docent geeft ons nooit een onvoldoende.

Slide 4 - Open vraag

Doe de tijdproef:
Die aardige docent geeft ons nooit een onvoldoende.

Slide 5 - Open vraag

Wat zijn dat?
- Woord of een groepje woorden uit een zin dat bij elkaar hoort.
- Voor de persoonsvorm staat NOOIT meer dan één zinsdeel.
Zinsdelen

Slide 6 - Tekstslide

Samen oefenen:
Emma stuurt een berichtje aan haar klasgenoot. 
Hoe vind je ze?
Door de zinsdeelproef!
* onderstreep de pv
* zet de pv tussen zinsdeelstrepen
* Zet voor de steeds één woord of meer woorden die bij elkaar horen. Elk woord of elke woordgroep die je voor de pv kunt zetten, is een zinsdeel.
Zinsdelen

Slide 7 - Tekstslide

Samen oefenen:
Emma / stuurt  / een berichtje / aan haar klasgenoot. 
Een berichtje / stuurt / Emma / aan haar klasgenoot.
Aan haar klasgenoot / stuurt / Emma / een berichtje.
Hoe vind je ze?
Door de zinsdeelproef!
* onderstreep de pv
* zet de pv tussen zinsdeelstrepen
* Zet voor de steeds één woord of meer woorden die bij elkaar horen. Elk woord of elke woordgroep die je voor de pv kunt zetten, is een zinsdeel.
Zinsdelen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Zet in zinsdelen:
Dit weekend gaan we naar de Efteling
A
Dit weekend/ gaan/ we/naar/ de Efteling
B
Dit/weekend/ gaan/we/naar/de Efteling
C
Dit weekend/gaan/we/naar de Efteling
D
Dit weekend gaan/we/naar de Efteling

Slide 10 - Quizvraag

Welke zinnen zijn juist?
A
In elke zin staat een persoonsvorm.
B
De persoonsvorm is altijd een werkwoord.
C
Een zinsdeel bestaat altijd uit één woord.
D
Er kunnen meerdere zinsdelen voor de persoonsvorm staan.

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?
De kleine jongen uit groep 8 gaat naar de brugklas.
A
gaat
B
de kleine jongen
C
de brugklas
D
groep 8

Slide 12 - Quizvraag

Antwoorden

1. Jayden wil later bokskampioen worden.

2. Misschien heeft Karlijn vorige week veel gebeld.
3. Soms leest Tabe heel merkwaardige berichten op Facebook.
4. Zaterdag maakte Nienke wel vijf goals.
5. Dat potje korfbal gaf Silke een beetje moed.
6. Timo en Ruben gamen graag met elkaar in het weekend.







Slide 13 - Tekstslide

Antwoorden

1. Jayden / wil / later / bokskampioen / worden.

2. Misschien / heeft / Karlijn / vorige week / veel gebeld.
3. Soms / leest / Tabe / heel merkwaardige berichten / op Facebook.
4. Zaterdag / maakte / Nienke / wel vijf goals.
5. Dat potje korfbal / gaf / Silke / een beetje moed.
6. Timo en Ruben / gamen / graag / met elkaar / in het weekend.







Slide 14 - Tekstslide

Wat heb je geleerd van deze les?

Slide 15 - Woordweb

Wat vond je goed van deze les?

Slide 16 - Woordweb

Heb je nog tips?

Slide 17 - Woordweb