Werkwoordspelling

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we deze les doen?
Lesdoel: aan het einde van deze les weet ik wat ik nodig heb op het gebied van werkwoordspelling en heb ik als dat nodig is extra uitleg gekregen. 




  1. Uitleg werkwoordspelling / zelfstandig werken                         15 min.    
  2. Extra uitleg / aan de slag                                                                  25 min. 
  3. Afsluiter

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Hij (vinden) dat de leerlingen gisteren slecht (antwoorden).

Slide 4 - Open vraag

Luisteren / aan de slag
Ik weet zeker dat ik meteen een 10 haal 
  • Zelfstandig aan het werk met oefenboekje, vanaf 'Alles door elkaar' 
  • Hulp: schema werkwoordspelling Classroom 
Ik niet...  
  • Luisteren naar de uitleg

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de stam en de ik-vorm?
STAM
Gelov
Lop
Kop
verhuiz
bev 
Ik-vorm
Geloof
Loop
Koop
verhuis
beef
Werkw.
Geloven
Lopen
Kopen
Verhuizen
Beven

Slide 6 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de stam en de ik-vorm?
STAM
Gelov
Lop
Kop
verhuiz
beef 
Ik-vorm
Geloof
Loop
Koop
verhuis
beef
Werkw.
Geloven
Lopen
Kopen
Verhuizen
Beven
Als je er 'ik' voor zet
Hele werkwoord -en

Slide 7 - Tekstslide

Uitleg werkwoordspelling
Ik snijd 
Hij snijdt 
Jij snijdt
Snijd jij 
Wij snijden 
Wij hebben gesneden
Hij heeft gesneden
Wat bepaalt hoe je het werkwoord schrijft?

Slide 8 - Tekstslide

Wie/wat bepaalt hoe je de persoonsvorm schrijft?

Slide 9 - Open vraag

Uitleg werkwoordspelling
Meneer onderwerp
Mevrouw persoonsvorm

Slide 10 - Tekstslide

Uitleg werkwoordspelling
Meneer onderwerp
Mevrouw persoonsvorm
  • ik
  • hij
  • zij
  • wij
  • het paard
  • de boeken
  • De spullen van je vader
  • loop
  • loopt
  • lopen
  • lopen
  • loopt
  • lopen
  • lopen 

Slide 11 - Tekstslide

Hoe weet je nou hoe je een werkwoord spelt?

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Wat gaat er bij jou mis?
A
Ik kan de vorm/tijd niet herkennen en weet dan niet welke regel ik moet gebruiken
B
Ik ken de regels niet goed / ik haal ze door elkaar
C
Alles gaat mis
D
Mis? Ik kan prima werkwoorden spellen

Slide 14 - Quizvraag

Tegenwoordige tijd
Regel:   ik-vorm / ik-vorm + t 

(ik-vorm + d bestaat niet!) 
Hij [loop]t                                        ik loop
Hij [word]t                                       ik word
Hij [verhuis]t                                   ik verhuis

Slide 15 - Tekstslide

Hij (reageren) niet

Slide 16 - Open vraag

extra uitleg / aan de slag
Ik kan het al
  • Zelfstandig aan het werk met oefenboekje, vanaf 'Alles door elkaar' 
  • Hulp: schema werkwoordspelling Classroom 
Ik vind het lastig
  • Begin bij opdracht 1: tegenwoordige tijd

Tegenwoordige tijd: stam/stam + t
Ik vind het heel lastig
  • We beginnen samen aan opdracht 1: tegenwoordige tijd

Slide 17 - Tekstslide

Planning so
1e kans: na de kerstvakantie.

Datum hoor je snel.

Slide 18 - Tekstslide

Ik ga dit kunnen!
A
JA
B
NEE

Slide 19 - Quizvraag