havo2-C6-§7-Form. verbanden tussen zinnen



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les= verbanden aanbrengen
Tien minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis en je jas over de stoel
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les



Wat gaan we doen vandaag?

Doel van de les= verbanden aanbrengen
Tien minuten stil lezen
Huiswerk bespreken
Start nieuw onderwerp


Aan het werk
 

Telefoon in de kluis en je jas over de stoel

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

 Wat moeten jullie straks kennen en kunnen?


Oftewel, wat is het doel van deze les?


Na deze les weet je hoe je door het gebruik van verwijs en signaalwoorden verbanden tussen de zinnen kunt aanbrengen


Slide 3 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 7
Zinnen binnen een tekst houden vaak verband met elkaar. 
Een tekst is voor een lezer of luisteraar beter te volgen als de schrijver/spreker de verbanden tussen (en binnen) de zinnen duidelijk aanbrengt.

Slide 4 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 7
Je kunt op twee manieren verbanden aanbrengen:
1
door middel van verwijswoorden, die terug- of vooruitwijzen naar een woord of (een deel van) een zin. Er zijn verschillende soorten verwijswoorden:
- persoonlijke voornaamwoorden, zoals hij, hem, zij, ze, haar, hen, hun;
- bezittelijke voornaamwoorden, zoals zijn, haar, hun;
- aanwijzende voornaamwoorden, zoals deze, die, dit, dat;
- bijwoorden, zoals daar, waar, toen, zo;
- waar + voorzetsel of voorzetsel + wie, zoals waarmee, waarover, met wie, over wie;
- betrekkelijke voornaamwoorden, zoals die, dat, wie, wat.






Slide 5 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 7
2
door middel van signaalwoorden.


Hieronder staan enkele veelvoorkomende tekstverbanden in een schema. Bij elk verband vind je enkele voorbeelden van signaalwoorden.



Zie werkboek blz.246

Slide 6 - Tekstslide

Cursus 6-Formuleren- § 7
Zie werkboek blz. 246
voorwaardelijk= als(...dan),indien.mits, tenzij, wanneer

Slide 7 - Tekstslide

Even checken. Wie vertelt mij nog even wat we zojuist hebben gehoord?


Geen vingers, ik geef de beurt aan ..............................................

Slide 8 - Tekstslide

Aan de slag

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Cursus 7-§ 13-Werkwoordsvormen en wwtijden
Maken:
Cursus 6-§7- 
blz. 246
opdr. 1 t/m 3

Opdracht 3 indien huiswerk niet gemaakt, dan maak je het 2X

Staat er: markeer, omcirkel of onderstreep in de opdracht, dan mag je het MET POTLOOD in je werkboek maken. 
De rest maak je in je schrift

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Link

Cursus 6-Formuleren- § 7
Bekijk ook cursus 1 
Meer dan lezen
§2 blz.10 en §3 blz.17

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Link

Slide 15 - Link

Cursus 6-Formuleren- § 7
Tekst

Slide 16 - Tekstslide