BSR 07/01 1bka Grammatica woordsoorten

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 198.
Log alvast in op LessonUp.

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
7:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Voorzetsel
§9 Mixopdrachten




1 / 69
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

In deze les zitten 69 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Lees de theorie op blz. 198.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 198.
Log alvast in op LessonUp.

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
7:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Voorzetsel
§9 Mixopdrachten




Slide 1 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je kunt inschatten op welk niveau van het keuzebord je gaat werken.
Lesdoelen

Slide 2 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Starten met een nieuw hoofdstuk (grammatica woordsoorten);
  • de uitleg behandelen van paragraaf 1 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 1 maken.
  • Keuzebord.

Slide 3 - Tekstslide

Alle paragrafen met WS voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met
 ZD behandelen we later dit jaar.

Slide 4 - Tekstslide

Grammatica woordsoorten
Zinnen bestaan uit woorden. Die woorden kun je indelen in soorten. Je kunt van elk woord in een zin bepalen bij welke woordsoort het hoort. Zo ontdek je hoe een taal is opgebouwd.

Slide 5 - Tekstslide

Een werkwoord
zegt wat iets of iemand doet wat iets of iemand overkomt: vallen, gamen, eten, hardlopen.

Sommige werkwoorden hebben een onduidelijke betekenis: kunnen, moeten, zijn, worden, zijn etc.
* Deze werkwoorden komen altijd samen met een ander werkwoord voor.

Slide 6 - Tekstslide

Een werkwoord
herkennen
Je herkent een werkwoord aan twee zaken:

- Je kunt het doen of het kan je overkomen.
Je kunt het woord vervoegen:
ik wandel, jij wandelt, wij wandelen.

Slide 7 - Tekstslide

De kat krabt de krullen van de trap.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
De kat
krabt
de 
krullen
van de
trap

Slide 8 - Sleepvraag

De koetsier van de postkoets poetst de postkoets met de potskoetspoetsdoek.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
De
koetsier
van de postkoets
poetst
de postkoets
met de postkoetspoetsdoek

Slide 9 - Sleepvraag

Als vliegen achter vliegen vliegen, vliegen vliegen vliegensvlug.
Sleep de werkwoorden in het vakje.
Welke woorden zijn werkwoorden?
Als
vliegen
achter
vliegen
vliegen
vliegen
vliegen
vliegensvlug

Slide 10 - Sleepvraag

Maak zelf een zin een waarin minimaal drie werkwoorden voorkomen.

Slide 11 - Open vraag

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §1: Werkwoord 
(blz. 198-199).
Basisopdracht 5 t/m 10.
Kader: opdracht 3 t/m 8.
Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 5 t/m 10.
Kader: opdracht 3 t/m 8.




timer
8:00

Slide 12 - Tekstslide

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je kunt inschatten op welk niveau van het keuzebord je gaat werken.
Lesdoelen

Slide 13 - Tekstslide

Wat heb jij deze les gedaan om de leerdoelen te behalen?

Slide 14 - Open vraag

Wat is een werkwoord?
Een werkwoord geeft aan:
A
mens, dier of ding
B
wat iets/iemand doet of wat iets/iemand kan overkomen
C
wanneer, hoe of waar iets gebeurt
D
dat iemand iets maakt

Slide 15 - Quizvraag

Sleep alle werkwoorden naar "Werkwoorden" en alles wat geen werkwoord is naar "Geen werkwoord".
Werkwoorden
Geen werkwoord
huis
rode
verhuizen
hebben
zijn
hond

Slide 16 - Sleepvraag

Hoe weet je of een werkwoord een werkwoord is?

Slide 17 - Open vraag

Werkwoorden. Vul de ik - hij - wij vorm van het werkwoord in (tegenwoordige tijd)

Werkwoord: zijn

Slide 18 - Open vraag

Lees de theorie op blz. 202.
Maak opdracht 1 en 2 op blz. 202.
Log alvast in op LessonUp

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Mixopdrachten
§9 Mixopdrachten




Slide 19 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 20 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Verder met grammatica woordsoorten;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 3 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 3 maken.
  • Verder met het keuzebord.

Slide 21 - Tekstslide

Alle paragrafen met WS voor de paragraaf behandelen we de komende tijd. De paragrafen met
 ZD behandelen we later dit jaar.

Slide 22 - Tekstslide

Waar herken je ook alweer
een werkwoord aan?

Slide 23 - Woordweb

Welk woord is geen werkwoord?
A
fietsen
B
fietspad
C
fietst
D
gefietst

Slide 24 - Quizvraag

Welk woord is geen werkwoord?
A
verzenden
B
verzending
C
verzendt
D
verzonden

Slide 25 - Quizvraag

Heb jij de *antwoorden* van de toets al gecheckt?
A
Wel een werkwoord
B
Niet een werkwoord

Slide 26 - Quizvraag

Zullen we morgen gaan *vissen* in het kanaal?
A
Wel een werkwoord
B
Niet een werkwoord

Slide 27 - Quizvraag

Ik loop al een uur lang op de *trap*.
A
Wel een werkwoord
B
Niet een werkwoord

Slide 28 - Quizvraag

Een zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een woord voor een mens, dier, ding of gevoel. Een ding kan van alles zijn. 

vrouw, vader, hond, goudvis, kamerplant, tabaksplant, fiets, pen, voetbal, telefoon, AirPods, school.

Slide 29 - Tekstslide

Een zelfstandig naamwoord
Je herkent een zelfstandig naamwoord (zn) aan drie dingen:
1. Je kunt een zn in het meervoud zetten (een fiets, twee fietsen).
2. Je kunt een zn verkleinen. 
(fiets - fietsje).
3. Je kunt er een lidwoord voor zetten (de fiets, een fiets). 

Slide 30 - Tekstslide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Het dorp is afgezet omdat er een nieuwe
serie wordt opgenomen.

A
is
B
dorp
C
serie
D
opgenomen

Slide 31 - Quizvraag

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?
Voor de wedstrijd drinkt Daan nog snel een biertje.

Slide 32 - Open vraag

Aan welke zaken kun je een zelfstandig naamwoord herkennen? Noem er twee.

Slide 33 - Open vraag

Lidwoorden
Er zijn drie lidwoorden: 
de, het, een.

De en het -> bepaald lidwoord.
een -> onbepaald lidwoord.




Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Video

Uitlegfilmpje!

Slide 36 - Tekstslide

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord
(blz. 202-203).
Basisopdracht 1 t/m 5.
Kader: opdracht 1 t/m 7.
Cursus 5 §3 Lidwoord en zelfstandig naamwoord
(blz. 202-203).
Basis: opdracht 1 t/m 5.
Kader: opdracht 1 t/m 7.



timer
20:00

Slide 37 - Tekstslide

  • Je weet het verschil tussen een lidwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen.
Lesdoelen

Slide 38 - Tekstslide

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'de'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 39 - Sleepvraag

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 40 - Sleepvraag

Na de film gingen we nog naar McDonalds.
Benoem de woordsoort van 'McDonalds'.
sleep de juiste woordsoort naar het vak hiernaast
werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord

Slide 41 - Sleepvraag

Zelfstandig naamwoord
Geen zelfstandig naamwoord
Glas
Prachtig
Honden
Vriendschap
voor
Hengelo
die
alweer

Slide 42 - Sleepvraag

Wat is een zelfstandig naamwoord?
+
-

Slide 43 - Sleepvraag

Lees de theorie op blz. 206.
Maak opdracht 1 op blz. 206-207.
Log alvast in op LessonUp.

Startopdracht:
GRAMMATICA
WOORDSOORTEN
timer
5:00
§1 Werkwoord
§3 Zelfstandig naamwoord
en lidwoord
§5 Bijvoeglijk naamwoord
§7 Voorzetsel
§9 Mixopdrachten




Slide 44 - Tekstslide

  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen (herhaling).
  • Je weet wat een bijvoeglijke naamwoord is en kunt deze woordsoort herkennen.
Lesdoelen

Slide 45 - Tekstslide

In deze les gaan we:

  • Verder met grammatica woordsoorten;
  • de uitleg behandelen van paragraaf 5 (en hierbij aantekeningen maken);
  • De opdrachten van paragraaf 5 maken.
  • Verder met het keuzebord.

Slide 46 - Tekstslide

Voor *het* optreden haalden Frans en Camilla een patatje in de stad.
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord

Slide 47 - Quizvraag

Voor het *optreden* haalden Frans en Camilla een patatje in de stad.
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord

Slide 48 - Quizvraag

Voor het optreden *haalden* Frans en Camilla een patatje in de stad.
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord

Slide 49 - Quizvraag

Voor het optreden haalden Frans en Camilla een *patatje* in de stad.
A
Werkwoord
B
Lidwoord
C
Zelfstandig naamwoord

Slide 50 - Quizvraag

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Geeft extra info (details) over een zelfstandig naamwoord: de groene kat, het grote feest.
Zo herken je een bn:
  • Staat voor of achter het zn.
  • Heeft een korte vorm (groen) en een lange vorm (groene).
  • Trappen van vergelijking.

Slide 51 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord (st. bn) geeft aan van welke stof iets gemaakt is. 

  • De zilveren ketting.
  • Een wollen trui.
  • Een houten bank.

Slide 52 - Tekstslide

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in onderstaande zin?

Voorafgaand aan de moeilijke wedstrijd drinkt Leon nog snel een alcoholvrij biertje.

Slide 53 - Open vraag

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden in onderstaande zin?

Voorafgaand aan de moeilijke wedstrijd drinkt Leon nog snel een alcoholvrij biertje.

Slide 54 - Open vraag

Maak zelf een zin waarin een werkwoord, zelfstandig naamwoord, lidwoord en bijvoeglijk voorkomen.

Slide 55 - Open vraag

Aan het werk
Optie A
Klassikaal
Optie B
Zelfstandig werken
Klaar? 
Werk verder aan je keuzebord!

Cursus 5 §5: Bijvoeglijk naamwoord (blz. 206-207).
Basisopdracht 2 t/m 6.
Kader: opdracht 2 t/m 6
Cursus 5 §1: Werkwoord
(blz. 198-199).
Basis: opdracht 2 t/m 6.
Kader: opdracht 2 t/m 6.




timer
15:00

Slide 56 - Tekstslide

  • Je kunt zelfstandig naamwoorden in een zin herkennen (herhaling).
  • Je weet wat een bijvoeglijke naamwoord is en kunt deze woordsoort herkennen.
Lesdoelen

Slide 57 - Tekstslide

De *laatste* jaren zijn horloges sterk in prijs gestegen.

A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 58 - Quizvraag

Als pizzakoerier *verdien* je als zestienjarige maar 3 euro per uur.

A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 59 - Quizvraag

In het allereerste *seizoen* van het programma ‘Wie is de mol?’ deden allemaal onbekende Nederlanders mee.
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 60 - Quizvraag

Toen Bol.com als webwinkel begon, kon je er alleen boeken kopen.

Benoem zo veel mogelijk woordsoorten in de zin.

Slide 61 - Open vraag

  • Je kunt werkwoorden herkennen.
  • Je weet het verschil tussen een werkwoord en een zelfstandig naamwoord.
  • Je kunt onderscheid maken tussen werkwoorden en zelfstandig naamwoorden.
Lesdoelen

Slide 62 - Tekstslide

Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 63 - Sleepvraag

Daarom geeft zijn vader, koning Laios, een herder opdracht de baby te doden.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 64 - Sleepvraag

Maar die geeft de zuigeling aan een van zijn vrienden, die de baby vervolgens  afstaat aaneen kinderloos echtpaar.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 65 - Sleepvraag

Eenmaal volwassen hoort Oedipus  van de voorspelling.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 66 - Sleepvraag

Hij ontvlucht zijn ouderlijk huis.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 67 - Sleepvraag

Op zijn zwerftocht krijgt hij ruzie met een voorname reiziger, die hem slaat met een houten stok.
Werkwoord
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord 
Bijvoeglijk naamwoord 

Slide 68 - Sleepvraag

Wie heeft nog een vraag over wat we vandaag hebben behandeld?

Slide 69 - Tekstslide