2MK3 samenvattende vragen hoofdstuk 5

• Economie
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Samenvattende vragen §5.2

2MK3

10. Wat is de inkoopprijs?

10. Wat is de inkoopprijs?

De prijs die je als winkelier voor je producten betaalt.

11. Als winkelier probeer je de producten zo goedkoop/duur mogelijk in te kopen.

1. Goedkoop
2. Duur

12. Wat is de brutowinstopslag?

12. Wat is de brutowinstopslag?

Het bedrag dat de winkelier bij de inkoopprijs optelt.

13. Noem twee andere woorden voor de brutowinstopslag.

13. Noem twee andere woorden voor de brutowinstopslag.

Brutowinstmarge of brutowinst.

14. Meestal noteren we de brutowinstopslag als percentage van de inkoopprijs/verkoopprijs.

1. Inkoopprijs
2. Verkoopprijs

15. Wat is de formule voor het berekenen van de verkoopprijs?

15. Wat is de formule voor het berekenen van  de verkoopprijs?

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

16. Sam verkoopt games. De inkoopprijs van een game is € 40. Sam berekent een brutowinstopslag van 55%. Bereken de verkoopprijs. Schrijf de berekening op.

16. Sam verkoopt games. De inkoopprijs van een game is € 40. Sam berekent een brutowinstopslag van 55%. Bereken de verkoopprijs. Schrijf de berekening op.

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Brutowinstopslag = €40 / 100 x 55 = €22

Verkoopprijs = €40 + €22 = €62

Sam verkoopt games. De inkoopprijs van een game is € 80. Sam berekent een brutowinstopslag van 55%. Bereken de verkoopprijs. Schrijf de berekening op.

Sam verkoopt games. De inkoopprijs van een game is € 80. Sam berekent een brutowinstopslag van 55%. Bereken de verkoopprijs. Schrijf de berekening op.

Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Brutowinstopslag = €80 / 100 x 55 = €44

Verkoopprijs = €80 + €44 = €124

17. Een fiets kost € 825. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht deze fiets voor € 500. Bereken de brutowinstopslag in euro’s. Schrijf de berekening op.

17. Een fiets kost € 825. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht deze fiets voor € 500. Bereken de brutowinstopslag in euro’s. Schrijf de berekening op.

Verkoopprijs - inkoopprijs = brutowinstopslag.

€825 - €500 = €325

18. Bereken de brutowinstopslag van vraag 17 als percentage van de inkoopprijs. Schrijf de berekening op.

17. Een fiets kost € 825. De eigenaar van de fietsenwinkel kocht deze fiets voor € 500. Bereken de brutowinstopslag in euro’s. Schrijf de berekening op.

18. Bereken de brutowinstopslag van vraag 17 als percentage van de inkoopprijs. Schrijf de berekening op.

Deel / geheel x 100

€ 325 / € 500 x 100 = 65%.

19. Hoe noem je het aantal verkochte producten?

19. Hoe noem je het aantal verkochte producten?

De Afzet.

20. Hoe noem je het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten?

20. Hoe noem je het totale bedrag dat een bedrijf ontvangt door de verkoop van producten?

De omzet.

21.  Wat is de formule voor het berekenen van de omzet?

21. Wat is de formule voor het berekenen van de omzet?

Omzet = afzet (aantal) x verkoopprijs

22. Een winkel verkoopt op een dag 40 broodjes. De gemiddelde verkoopprijs is € 3,25. Hoeveel is de afzet? Bereken de omzet? Schrijf de berekening op.

22. Een winkel verkoopt op een dag 40 broodjes. De gemiddelde verkoopprijs is € 3,25. Hoeveel is de afzet? Bereken de omzet? Schrijf de berekening op.

Omzet = afzet (aantal) x verkoopprijs

De afzet is 40 (broodjes). 

De omzet = 40 x € 3,25 = € 130.

Een winkel verkoopt op een dag 60 broodjes. De gemiddelde verkoopprijs is € 5,25. Bereken de omzet? Schrijf de berekening op.

Een winkel verkoopt op een dag 60 broodjes. De gemiddelde verkoopprijs is € 5,25. Bereken de omzet? Schrijf de berekening op.

Omzet = afzet (aantal) x verkoopprijs

De omzet = 60 x € 5,25 = € 315.

23. Je verkoopt ijsjes voor € 1,25 per stuk. Aan het eind van de dag is je omzet € 80. Hoeveel ijsjes heb je verkocht (= afzet). Schrijf de berekening op.

23. Je verkoopt ijsjes voor € 1,25 per stuk. Aan het eind van de dag is je omzet € 80. Hoeveel ijsjes heb je verkocht (= afzet). Schrijf de berekening op.

€ 80 / € 1,25 = 64 ijsjes (dit is de afzet).

Je verkoopt ijsjes voor € 3,50 per stuk. Aan het eind van de dag is je omzet € 210. Hoeveel ijsjes heb je verkocht (= afzet). Schrijf de berekening op.

Je verkoopt ijsjes voor € 3,50 per stuk. Aan het eind van de dag is je omzet € 210. Hoeveel ijsjes heb je verkocht (= afzet). Schrijf de berekening op.

€ 210 / € 3,50 = 60 ijsjes (dit is de afzet).