WS H4 woordraadstrategie tegenstelling 1hv

woordenschat
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

woordenschat

Slide 1 - Tekstslide

Schrijf drie dingen op
die je van
de vorige les
onthouden hebt.

Slide 2 - Woordweb

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • ken je vier woordraadstrategieën
  • kun je uitleggen hoe je verschillende woordraadstrategieën moet gebruiken
  • kun je bij voorbeelden herkennen en uitleggen welke woordraadstrategie je in moet zetten
  • kun je bij het lezen van een tekst de betekenis van lastige woorden achterhalen door woordraadstrategieën te gebruiken











Slide 3 - Tekstslide

Lesplanning

  • korte activiteit
  • Wat weet je al?
  • Instructie
  • Werken
  • Afsluiten

Slide 4 - Tekstslide

Mooie spreekwoorden

Slide 5 - Tekstslide

Schrijf een spreekwoord of uitdrukking op die jij mooi of leuk vindt.

Slide 6 - Open vraag

Wat moet je doen tijdens het lezen als je een woordraadstrategie wilt toepassen?
(dus niet de woordraadstrategie zelf, maar de handeling)

Slide 7 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met 'synoniem'?

Slide 8 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met
'zoek naar een omschrijving'?

Slide 9 - Woordweb

Wat wordt er bedoeld met 'zoek een voorbeeld' ?

Slide 10 - Woordweb

Woordraadstrategie

Een woordraadstrategie is een handige manier om achter de betekenis van een woord te komen:

  • synoniem
  • omschrijving
  • voorbeeld
  • tegenstelling

  • bekend woorddeel

Slide 11 - Tekstslide

Woordraadstrategie tegenstelling vinden:
  • Tegenstellingen zijn woorden die elkaars tegenovergestelde zijn.

  • Als je een onbekend woord tegenkomt, kun je soms de betekenis begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling staat.

  • Zoek je een tegenstelling? Let dan op de volgende woorden: maar, echter, toch, daarentegen.
Bijvoorbeeld:
Goedkoop - duur
begrijpelijk - onbegrijpelijk

Slide 12 - Tekstslide

Werk voor de deze les - Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je kan geen vragen stellen 
  • je werkt in stilte en je mag niet praten of overleggen en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in stilte lezen uit je leesboek of werken aan een ander vak (niet op de laptop!)

Blz. 114/115, opdr. 1, 2, 3 (zie groene woorden vorige sheet voor signaalwoorden!) en 4 
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur! 

Wat niet af is  = huiswerk!

Slide 13 - Tekstslide

Woordraadstrategie synoniem
Zoek naar een synoniem: een ander woord met dezelfde betekenis.
  • Exact - Precies
  • vreemde snuiter - rare snijboon - zonderling

Vaak vind je als je even verder leest in de tekst een synoniem voor een moeilijk woord dat je niet weet.

Slide 14 - Tekstslide

Wat is een synoniem voor ontoereikend?
A
toereikend
B
Niet genoeg
C
onvoldoende
D
toerisme

Slide 15 - Quizvraag

Woordraadstrategie omschrijving:
De schrijver geeft al een omschrijving (definitie) van het woord.

  • Mijn oma is geholpen aan staar, een aandoening waarbij de lens is vertroebeld.
  • Misofonie, mensen die zich ergeren aan bepaalde, op zich onschuldige, geluiden, zoals luid ademen en harde muziek uit oordopjes.

Slide 16 - Tekstslide

Woordraadstrategie: een voorbeeld zoeken:
Soms staan er in een tekst voorbeelden om onbekende woorden uit te leggen. Je weet dan meteen wat de schrijver bedoelt.
  • Bij een voorbeeld vind je vaak de volgende woorden: bijvoorbeeld, zo is er..., zoals, denk maar aan..., neem
  • Ook een dubbele punt kan aangeven dat er voorbeelden volgen: 'zij houden van balsporten: voetbal, volleybal, korfbal.'


Slide 17 - Tekstslide

Wat het verschil tussen een omschrijving en een voorbeeld?

Slide 18 - Open vraag

Woordraadstrategie tegenstelling vinden:
  • Tegenstellingen zijn woorden die elkaars tegenovergestelde zijn.

  • Als je een onbekend woord tegenkomt, kun je soms de betekenis begrijpen doordat er in de tekst een tegenstelling staat.

  • Zoek je een tegenstelling? Let dan op de volgende woorden: maar, echter, toch, daarentegen.
Bijvoorbeeld:
Goedkoop - duur
begrijpelijk - onbegrijpelijk

Slide 19 - Tekstslide

Welke zin heeft een voorbeeld?
A
Met kerst gaat de Tweede kamer met reces, omdat zij ook van de feestdagen willen genieten.
B
Met kerst gaat de Tweede kamer met reces, omdat zij ook van de feestdagen willen genieten. Zij hebben dan ook vakantie.
C
Met kerst gaat de Tweede kamer met reces, omdat zij ook van de feestdagen willen genieten en op het zomerreces na, al het hele jaar moeten werken.
D
Met kerst gaat de Tweede kamer met reces, omdat zij ook van de feestdagen willen genieten,, zoals de scholen ook kerstvakantie hebben

Slide 20 - Quizvraag

Welke zin heeft een tegenstelling?
A
Soms moet een school iets in het lesprogramma schrappen omdat er een activiteit gepland staat, maar meestal gaan alle lessen door.
B
Soms moet een school iets in het lesprogramma schrappen, iets laten vervallen, omdat er een activiteit gepland staat.
C
Soms moet een school iets in het lesprogramma schrappen omdat er een activiteit gepland staat, zoals met het schrijversbezoek.
D
Soms moet een school iets in het lesprogramma schrappen, verwijderen, omdat er een activiteit gepland staat.

Slide 21 - Quizvraag

Slide 22 - Video

Werk voor deze les:

  • blz. 114/115, opdracht 1, 2 en 4
+ nakijken en verbeteren met een andere kleur!

Wat niet af is = huiswerk!
timer
15:00

Slide 23 - Tekstslide

Lesdoel

Aan het einde van deze les:

  • ken je vier woordraadstrategieën
  • kun je uitleggen hoe je verschillende woordraadstrategieën moet gebruiken
  • kun je bij voorbeelden herkennen en uitleggen welke woordraadstrategie je in moet zetten
  • kun je bij het lezen van een tekst de betekenis van lastige woorden achterhalen door woordraadstrategieën te gebruiken











Slide 24 - Tekstslide

Ik ken vier woordraadstrategieën en
kan uitleggen hoe je verschillende woordraadstrategieën moet gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Schrijf drie dingen op
die je vandaag geleerd hebt.

Slide 26 - Woordweb

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 27 - Open vraag

Feedback:
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 28 - Open vraag