13/11 spelling woordvolgorde in samengestelde zinnen

Woordvolgorde in 
samengestelde zinnen
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woordvolgorde in 
samengestelde zinnen

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel
  • Lezen
  • Instructie/quiz - zelfstandig werken
  • Verlengde instructie - iedereen aan het werk
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:

  • kun je benoemen wat de regels voor de woordvolgorde in samengestelde zinnen zijn;
  • heb je geoefend met de woordvolgorde in samengestelde zinnen.

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

timer
10:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

1 A
2 C
3 F
4 H
5 J
Menig leerling [ herinnert ] zich de strijd met de vermaledijde d’s en t’s. Je moet er goed op letten dat de laatste letter, afhankelijk van de vorm en tijd van het werkwoord, soms [verandert] . Het is dan ook niet voor niets dat de werkwoordspelling jaarlijks wordt 
[herhaald ]. Een foutje is ook na jarenlange training, nauwgezette oefening en gerichte uitleg zo [gebeurd ]. Hoewel er enkele lastige regels toegepast dienen te worden, moet je er wel op blijven letten dat iedere letter de juiste uitgang krijgt die het heeft [verdiend].

Slide 7 - Tekstslide

Is het tegenwoordige tijd (tt)?
1. Is het meervoud  (wij, jullie, zij)?   Ja -->  Infinitief = hele werkwoord  Wij lopen naar huis. - Lopen zij naar huis?

Nee, dan is het enkelvoud --> keuzes:  ik-vorm of ik-vorm+t

2. Staat  er ik? Ja --> ik-vorm  Ik loop naar huis
  Of  staat er Je/jij DIRECT ACHTER de persoonsvorm en JE KAN JE/JIJ NIET VERVANGEN VOOR JOU
Ja --> ik-vorm  Loop je naar huis. - Loop jij naar huis?

Nee, dan blijft ik-vorm+t over:
3. Jij/hij/zij/je/het/u VOOR het werkwoord staat  OFJE KAN JE/JIJ achter de pv VERVANGEN VOOR JOUik-vorm+t: Jij loopt naar huis.


Slide 8 - Tekstslide

Is het verleden tijd?
Is het een sterk (onregelmatig) werkwoord?
Bij sterke (onregelmatige) werkwoorden verandert de ik-vorm van klank als je het werkwoord in de verleden tijd zet. 

  • De verleden tijd van een sterk werkwoord moet je weten. Daar komt een stukje taalgevoel bij kijken.
  • Je schrijft de persoonsvorm van een sterk werkwoord in de verleden tijd zo kort mogelijk.

Eindigt het op een d of een t?
Je kunt erachter komen of de persoonsvorm op een d of een t eindigt door de verlengproef te doen. 
Pv tt  Meervoud omzetten naar pv vt meervoud -> 'en' eraf: staat er een t of een d?
Bijten = beten -->  dus: beet
Vinden = vonden --> dus: vond

De verleden tijd enkelvoud (jij/je/hij/zij/het) kan NOOIT op DT eindigen!!!

Slide 9 - Tekstslide

Infinitief - stam - ik-vorm
werkwoord                 stam                   ik-vorm
lachen                           lach                     lach
lopen                             lop                        loop
zweven                         zwev                   zweef
reizen                            reiz                       reis

                        Let op bij s-z woorden en f-v woorden.


Slide 10 - Tekstslide

'T X KoFSCHiP
1)   Vind de stam van het werkwoord : haal -en van het                              werkwoord af 
2)  Kijk of de laatste letter van de stam een medeklinker uit                    'T  X-KoFSCHiP is : t, x, k, f, s, ch, p

Let op:  Gebruik hiervoor de stam, niet de ik-vorm!

Slide 11 - Tekstslide

Is het verleden tijd?
Is het een zwak (regelmatig) werkwoord?
Regel: Ik vorm in de tegenwoordige tijd + te(n) of de(n) --> de n is voor bij de meervoud
Dubbel 'd' of dubbel 't'? --> Eindigt de stam op een t of een d? Dan staat er dus dubbel t of dubbel d.

1. Staat de laatste letter van de stam (hele werkwoord -en) in 'T XKoFSCHiP?
(infinitief = wachten - stam = wacht) 
Ja -->  ik-vorm +te    ik blaf -->  de hond blafTE     ik wacht --> Zij wachtTE
Nee:
2. Staat de laatste letter van de stam niet in 't kofschip?
(infinitief = blozen -stam = bloz) 
Ja --> ik-vorm +de       ik bloos  --> u bloosDE         ik brand  --> Hij brandDE de kaars

3. Is het meervoud?
Ja --> +n
Nee = klaar
ik blaf- de honden blafTEN    Ik wacht - Wij wachtTEN     Ik bloos - wij bloosDEN     Ik brand  - wij brandDEN de kaars

Slide 12 - Tekstslide

Samengestelde zin
Enkelvoudige zin
A. Vandaag leer ik over samengestelde zinnen.
B. Ik ga naar school, omdat ik slim wil worden.
C. Ik kan een moeilijke en lange samengestelde zin herkennen.
D. Deze stof vind ik makkelijk en ik hoef niet veel te leren.

Slide 13 - Sleepvraag

Antwoorden
Samengestelde zinnen: 
B. Ik ga naar school, omdat ik slim wil worden.
D. Deze stof vind ik makkelijk en ik hoef niet veel te leren.

Enkelvoudige zinnen:
A. Vandaag leer ik over samengestelde zinnen.
C. Ik kan een moeilijke en lange samengestelde zin herkennen.

Slide 14 - Tekstslide

Samengestelde zin

- Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer enkelvoudige zinnen. 
- Elke van deze enkelvoudige zinnen heeft een eigen persoonsvorm. 
- Een samengestelde zin bevat dus twee of meer persoonsvormen.

De poes miauwt. + Ze heeft honger. 
= De poes miauwt, want ze heeft honger.

De poes miauwt. + Ze heeft honger.+ De brokjes zijn op.
= De poes miauwt, want ze heeft honger en de brokjes zijn op.




Slide 15 - Tekstslide

De zinnen van een samengestelde zin plak je meestal aan elkaar met een voegwoord:

Slide 16 - Tekstslide

Nieuwe lesstof

Slide 17 - Tekstslide

Woordvolgorde samengestelde zinnen
Als je van twee losse zinnen één zin maakt, heb je een voegwoord nodig. De woordvolgorde in zo’n samengestelde zin hangt af van het voegwoord.

-Bij de voegwoorden en, maar, want staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar. 
Bijvoorbeeld: Gisteren was ik vrij, want de leraren hadden een studiedag.

- Bij andere voegwoorden, zoals omdat, als, terwijl, hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan. 
Bijvoorbeeld: Gisteren was ik vrij, omdat de leraren een studiedag hadden.

- Als het voegwoord vooraan in de zin staat, gebruik dan na de komma de volgorde pv-ow. 
Bijvoorbeeld: Voordat de les begint, drink ik eerst nog een kopje koffie.

Slide 18 - Tekstslide

Werk voor deze en de volgende les + huiswerk: Alvast aan het werk? 
  • je begrijpt de lesstof/theorie voldoende (je kunt het groene theorieblok uit je boek gebruiken als ondersteuning) 
  • je werkt in STILTE en je mag NIET PRATEN of OVERLEGGEN en geen vragen stellen
  • je bent echt aan het werk!
Klaar = in STILTE lezen

Pak je VIP en noteer:
Blz. 64, hoofdstuk 2, taalverzorging, opdracht  2 t/m 5
+nakijken en verbeteren huiswerk vorige les (taalverzorging, blz 62)
Wat niet af is = huiswerk

Slide 19 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
  •  enkelvoudige zinnen hebben één persoonsvorm
  •  samengestelde zinnen hebben meer dan één persoonsvorm
  •  je herkent samengestelde zinnen aan een komma en/of aan een voegwoord

Larry's familie ging naar de dierentuin, maar ze vonden het niet leuk.

Slide 20 - Tekstslide

wij stuntten

stunten --> stam = stunt
--> de 't' zit in 'T XKoFSCHiP
Ik vorm tegenwoordige tijd =  (ik) stunt
--> + ten (want het is meervoud)

= wij stuntten

Slide 21 - Tekstslide

Enkelvoudige zinnen






          Ik zwem in het zwembad.                                                   De fans juichen.

Slide 22 - Tekstslide

Enkelvoudige zinnen
Enkelvoudige zinnen zijn zinnen met één persoonsvorm (en één onderwerp).

Bijvoorbeeld:
Gisteren heb ik nasi gegeten bij de Chinees.
Daarvoor hebben we gezellig geschaatst op het IJsselmeer.

Slide 23 - Tekstslide

Samengestelde zinnen
Samengestelde zinnen zijn zinnen met meerdere persoonsvormen en onderwerpen. 
Deze zinnen worden bijna altijd verbonden door een voegwoord


Slide 24 - Tekstslide

Waarom maak je samengestelde zinnen?
  • Samengestelde zinnen maken een tekst beter en prettiger leesbaar. 
  • Samengestelde zinnen brengen samenhang in een tekst. 



Slide 25 - Tekstslide

Hoe dan?
Dat kun je onder andere doen door enkelvoudige en samengestelde zinnen af te wisselen. 

Enkelvoudige zinnen hebben één persoonsvorm, samengestelde zinnen hebben meer dan één persoonsvorm. Enkelvoudige zinnen zijn daardoor vaak korter dan samengestelde zinnen.

Slide 26 - Tekstslide

Dus...
Samengestelde zinnen worden gemaakt door enkelvoudige zinnen samen te voegen door voegwoorden te gebruiken.

Enkelvoudige zin = 1 persoonsvorm en 1 onderwerp

Samengestelde zin = 2 persoonsvormen en 2 onderwerpen 
(of soms zelfs meerdere persoonsvormen en meerdere onderwerpen)
Samengestelde zinnen worden samengevoegd via voegwoorden. 

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden van voegwoorden
en, maar, want, of, dus, terwijl, voordat, nadat, zodat, omdat, toen, als, wanneer, hoewel, echter, dat
(enzovoorts)

Slide 28 - Tekstslide

Let op!
Als je van twee zinnen één zin moet maken, let dan op: 

  • bij de voegwoorden en, maar, of, want, dus blijft de   woordvolgorde hetzelfde.
  • bij andere voegwoorden zoals: als, nadat, omdat, terwijl, toen verandert de woordvolgorde wel.

Slide 29 - Tekstslide

Woordvolgorde samengestelde zinnen
Als je van twee losse zinnen één zin maakt, heb je een voegwoord nodig. De woordvolgorde in zo’n samengestelde zin hangt af van het voegwoord.

-Bij de voegwoorden en, maar, want staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar. 
Bijvoorbeeld: Gisteren was ik vrij, want de leraren hadden een studiedag.

- Bij andere voegwoorden, zoals omdat, als, terwijl, hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan. 
Bijvoorbeeld: Gisteren was ik vrij, omdat de leraren een studiedag hadden.

- Als het voegwoord vooraan in de zin staat, gebruik dan na de komma de volgorde pv-ow. 
Bijvoorbeeld: Voordat de les begint, drink ik eerst nog een kopje koffie.

Slide 30 - Tekstslide

Bij de voegwoorden en, maar, want staan de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar.

A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quizvraag

Bij andere voegwoorden, zoals omdat, als, terwijl, hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quizvraag

Als het voegwoord vooraan in de zin staat, gebruik dan na de komma de volgorde pv-ow.

A
waar
B
niet waar

Slide 33 - Quizvraag

Bij de voegwoorden en, maar, want staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar. 


Marloes neemt drinken mee. Levi zorgt voor de broodjes.
(in elke zin staat 1 PV en 1 OND)

Marloes neemt drinken mee en Levi zorgt voor de broodjes. 

In deze samengestelde zin staan twee PV's en twee OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord en, dus blijft de volgorde hetzelfde. 

Slide 34 - Tekstslide

Bij de voegwoorden en, maar, want staan de persoonsvormen en de onderwerpen naast elkaar. 


Ik ga naar de tandarts. Ik heb kiespijn.
(in elke zin staat 1 PV en 1 OND)
Ik ga naar de tandarts, want ik heb kiespijn.

In deze samengestelde zin staan twee PV's en twee OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord want. De woordvolgorde blijft hetzelfde. 

Slide 35 - Tekstslide

Bij andere voegwoorden, zoals omdat, als, terwijl, hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan. 

Ik ga naar de tandarts. Ik ben later op school.
In elke zin staat één  PV en één OND)
Ik  ben later op school, omdat ik naar de tandarts ga.

In deze samengestelde zin staan twee PV's en twee OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord omdat. De woordvolgorde verandert. 

Slide 36 - Tekstslide

Als het voegwoord vooraan in de zin staat, gebruik dan na de komma de volgorde pv-ow. 


Ik ga naar de tandarts. Ik ben later op school.
In elke zin staat één  PV en één OND)
Omdat ik naar de tandarts ga, ben ik later op school.

In deze samengestelde zin staan twee PV's en twee OND's. Ze worden samengesteld via het voegwoord omdat. De woordvolgorde verandert. 

Slide 37 - Tekstslide

Slide 38 - Link

Werk voor deze les + huiswerk: 

    Pak je VIP en noteer:
    Blz. 64, hoofdstuk 2, taalverzorging, opdracht 2 t/m 5
    + nakijken en verbeteren werk vorige les (taalverzorging, blz. 62)

    Verlengde instructie:
    Blz. 64, hoofdstuk 2, taalverzorging, opdracht  1 t/m 4
    + nakijken en verbeteren werk vorige les (taalverzorging, blz. 62)

    Klaar = in STILTE lezen
    Wat niet af is = huiswerk
    timer
    1:00

    Slide 39 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:

    • kun je benoemen wat de regels voor de woordvolgorde in samengestelde zinnen zijn;
    • heb je geoefend met de woordvolgorde in samengestelde zinnen.

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 40 - Tekstslide

    Bij de voegwoorden en, maar, want staan de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar.

    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 41 - Quizvraag

    Bij andere voegwoorden, zoals omdat, als, terwijl, hoeven de persoonsvormen en de onderwerpen niet naast elkaar te staan.
    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 42 - Quizvraag

    Als het voegwoord vooraan in de zin staat, gebruik dan na de komma de volgorde pv-ow.

    A
    waar
    B
    niet waar

    Slide 43 - Quizvraag

    Ik kan benoemen wat de regels voor de woordvolgorde in samengestelde zinnen zijn.



    😒🙁😐🙂😃

    Slide 44 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 45 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders zien?

    Slide 46 - Open vraag