Oefentoets: spelling & over taal hoofdstuk 3&4

1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen vandaag!
  1. Terugblik vorige les
  2. lesdoel
  3. oefentoets maken 
  4. nabespreken &les evaluatie 

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel
Aan het einde van de les, weet ik wat ik in de aankomende toets kan verwachten.

Slide 3 - Tekstslide

HELDRING BUSINESS SCHOOL
Oefentoets spelling & over taal: Hoofdstukken 3&4

Slide 4 - Tekstslide

Noteer de betekenis van het woord vaardigheid.

Slide 5 - Open vraag

 Noteer de betekenis van de onderstreepte woorden

Slide 6 - Tekstslide

Het is een verademing dat de deadline een week is opgeschoven.
A
bezwaar
B
kolonie
C
letsel
D
opluchting

Slide 7 - Quizvraag

Vrijwilligers zullen de marathonlopers tijdens de wedstrijd voorzien van water
A
aanmoedigen
B
geven
C
met iets beginnen
D
voorstellen

Slide 8 - Quizvraag

Maak een zin met het woord berucht waaruit de betekenis van het woord blijk

Slide 9 - Open vraag

Welk woord past in de zin?
Op het … kun je je emailadres en telefoonnummer invullen.
A
effect
B
formulier
C
vermogen
D
markeren

Slide 10 - Quizvraag

Welk woord past in de zin?
De huisarts wil zijn patiënt naar een specialist … .
A
vermogen
B
markeren
C
verwijzen
D
effect

Slide 11 - Quizvraag

Lees de zin hieronder.

   Vind/Vindt jij Italië een fijn vakantieland?

Slide 12 - Tekstslide

a Kies de juiste spelling van de persoonsvorm.

Slide 13 - Open vraag

b Leg uit welke regel hier bij past.

Slide 14 - Open vraag

Hieronder staan vijf werkwoorden. Noteer de verleden tijd en het voltooid deelwoord van elk werkwoord.
  Voorbeeld: smelten
     smolt – gesmolten

Slide 15 - Tekstslide

1 verbieden 2 vangen 3 vergeten 4 bespreken 5 stoten



Slide 16 - Open vraag

Bedenk een goede zin met het woord sommige en een zin met het woord sommigen.

Slide 17 - Open vraag

Zet de woorden auto en garage in het meervoud. Maak met die woorden één korte zin.

Slide 18 - Open vraag

Noteer elk woord op de juiste manier.
Kies: p of pp
1 a…laus 2 a…araat 3a…art

Slide 19 - Open vraag

Noteer elk woord op de juiste manier.
Kies: r of rr
4 ve….assing 5 inte…essant 6pa…aplu

Slide 20 - Open vraag

Maak samenstellingen van de onderstaande vijf woordcombinaties.
  Gebruik waar nodig tussenletters (-en- of -s-).

Slide 21 - Tekstslide

1 horloge + maker 2 aap + trots
3zon + bril 4asperge + soep 5banaan + schil

Slide 22 - Open vraag

Hieronder staan drie woorden. Noteer de woorden in het meervoud. Zet een trema waar dat nodig is.

Slide 23 - Tekstslide

1 olie 2 categorie 3 bacterie


Slide 24 - Open vraag


Hoe is het gegaan?
😒🙁😐🙂😃

Slide 25 - Poll

Theorie uitleg
Jij/je achter de persoonsvorm
De regel voor de persoonsvorm is: bij jij/je schrijf je: ik-vorm + t.
Maar staat jij/je achter de persoonsvorm en is het het onderwerp? Schrijf dan de ik-vorm.

Slide 26 - Tekstslide

Voorbeeld
ik blijf
jij blijft
blijf jij?

ik rijd
jij rijdt
rijd jij?

Slide 27 - Tekstslide

 Tip: Als je je kunt vervangen door jij, dan is je het onderwerp.    







-Twijfel je? Vervang het woord dan door het woord lopen.Als je een t hoort, dan schrijf jet achter de ik-vorm.
Word je (= jij) boos?
ond = je


Wordt je moeder boos?
ond = je moeder
Loop je (boos)? → Je hoort geen t → Word je boos? (zonder t)

Loopt je moeder (boos)? → Je hoort een t → Wordt je moeder boos? (met t)

Slide 28 - Tekstslide

regels voor spelling meervoud
voorbeelden
Bij veel woorden hoor je hoe je het meervoud schrijft. Vaak komt er -en of -s achter.
bord – borden
wafel – wafels
actie – acties
Als een zelfstandig naamwoord eindigt op -ee, dan schrijf je er ën achter.
zee – zeeën
orchidee – orchideeën
Als er een verkeerde uitspraak kan ontstaan, schrijf je ’s.
Je schrijft ook ’s bij woorden die eindigen opy na een medeklinker.
opa – opa’s
ski – ski’s
piano – piano’s
accu – accu’s
hobby – hobby’s

Slide 29 - Tekstslide

regels voor spelling meervoud
voorbeelden
Soms verandert een letter als je het meervoud schrijft: f wordt v ens wordt z.
golf – golven
buis – buizen
maar: kaars – kaarsen
Soms moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen.
vraag – vragen
blik – blikken
Soms moet je een klinker weghalen of een medeklinker toevoegen.
blad – bladeren
schip – schepen

Slide 30 - Tekstslide

regels voor spelling meervoud
voorbeelden
Soms kun je het meervoud op twee manieren schrijven.
musea / museums
vitaminen / vitamines
Van sommige woorden is er alleen een enkelvoud of meervoud.
sla, muziek (ev)
kleren, hersens/hersenen (mv)

Slide 31 - Tekstslide

Meeste of meesten? (1)
Schrijf je beide of beiden?
Schrijf je meeste of meesten?
Schrijf je alle of allen?
Schrijf je sommige of sommigen?

Slide 32 - Tekstslide

voorbeeld

 
Bijna alle toeschouwers waren muisstil tijdens het concert.
Beide jongens namen een koekje van de schaal.
De meeste jonge kinderen houden van verkleden.
De regel is: Als er een zelfstandig naamwoord achter staat, dan schrijf je geen -n.

Slide 33 - Tekstslide

Meeste of meesten? (2)
Alle of allen? Beide of beiden? Meeste of meesten?

Staat er geen zelfstandig naamwoord achter?
Schrijf dan -n als het verwijst naar personen.
Schrijf geen -n als het verwijst naar dingen, planten of dieren.

Slide 34 - Tekstslide

voorbeeld

Mijn twee zussen zitten beiden op hockey.
(zussen = personen)
De twee winkels gingen beide failliet.
(winkels = dingen)

Slide 35 - Tekstslide

In schema:

Staat er een zelfstandig naamwoord achter?
nee                                                                          ja
↓                                                                                ↓
Gaat het woord over personen?
                                                                        Schrijf geen -n
nee                                         ja
  ↓                                             ↓
Schrijf geen -n              Schrijf -n
 
Schrijf -n














Slide 36 - Tekstslide

Let op! Soms staat er geen zelfstandig naamwoord achter het woord, maar kun je dat wel invullen. Je schrijft dan geen -n.
voorbeeld

De meeste leerlingen waren weer beter, maar enkele (leerlingen) lagen nog ziek in bed.

Slide 37 - Tekstslide

P of pp en r of rr?
Woorden met een p-klank schrijf je soms met één p en soms met twee. Ook bij woorden met een r-klank schrijf je soms één r en soms twee.
Je moet de spelling van deze woorden uit je hoofd leren. Als je twijfelt, kijk dan in het woordenboek.

Slide 38 - Tekstslide