Bloedgroepen

programma
uitleg  bloedgroepen 
opdrachten maken
afsluiting
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

programma
uitleg  bloedgroepen 
opdrachten maken
afsluiting

Slide 1 - Tekstslide

In weefselvloeistof komen onder andere koolstofdioxide, voedingsstoffen en zuurstof voor. Welke van deze stoffen worden door de cellen opgenomen uit de weefselvloeistof?

Slide 2 - Open vraag


Hiernaast zie je een lymfevat.\
In welke richting stroomt de lymfe?
Let je antwoord uit.

Slide 3 - Open vraag

Wanneer je een ontsteking in je hand hebt en je een streep vanuit de hand door de arm loopt kan het zijn dat een lymfevat ontstoken is. Daardoor kun je bloedvergiftiging krijgen.
Wat is het verband is tussen een ontstoken lymfevat en bloedvergiftiging?

Slide 4 - Open vraag

3.8 Bloedgroepen 

Slide 5 - Tekstslide

Leerdoel
Je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.



Bepaalde typen witte bloedcellen maken antistoffen tegen ziekteverwekkers. In het bloedplasma kunnen ook antistoffen zitten tegen het bloed van een ander mens.

Slide 6 - Tekstslide

Antigenen op de bloedcellen
Op je rode bloedcellen zitten antigenen, die noem je ook wel bloedfactoren.

Afhankelijk van welke antigenen er op je rode bloedcellen zitten heb je een bepaalde bloedgroep.



Slide 7 - Tekstslide

Antistoffen in het bloed
Elke bloedgroep heeft de antistoffen in het bloedplasma tegen de antigenen die er niet zijn. 
Dit is aangeboren.




Slide 8 - Tekstslide

Filmpjes
We bekijken samen 2 filmpjes van BVJ

Slide 9 - Tekstslide

Bloedgroep A
Bloedgroep A heeft antigen A op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit antistof B

Slide 10 - Tekstslide

Bloedgroep B
Bloedgroep B heeft antigen B op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit antistof A

Slide 11 - Tekstslide

Bloedgroep AB
Bloedgroep AB heeft antigen A en B op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit geen antistoffen

Slide 12 - Tekstslide

Bloedgroep 0
Bloedgroep 0 heeft geen antigenen op zijn cellen liggen

in zijn bloed zit antistof A en B

Slide 13 - Tekstslide

Bloedgroepen
Sleep naar de juiste plaats
Antistof A
Antistof B
Antistof A en antistof B
Geen antistoffen
Antigen A
Antigen B
Antigen A en antigen B
Geen antigenen

Slide 14 - Sleepvraag

Bloedtransfusie
Klontering moet je vermijden bij een bloedtransfusie.

De antistoffen uit het donorbloed spelen maar een verwaarloosbare rol, het gaat vooral mis door de antistoffen bij de ontvanger!




Slide 15 - Tekstslide

Klontering
Als je bloedgroep A en bloed met bloedcellen met antigeen B samenvoegt gaat het klonteren.


Het effect van de klontering 
kun je gebruiken om de
bloedgroep van iemand te bepalen.




Slide 16 - Tekstslide

Resusfactor

Slide 17 - Tekstslide

Rhesusfactor
Het rhesus-antigeen heb je (Rh+) of niet (Rh-).         

Rh+ kan bloed krijgen van Rh- en Rh+
Rh- kan alleen bloed krijgen van Rh-.

Mensen met Rh- hebben geen rhesusantigeen.
Zij gaan wel antistoffen tegen rhesus 
Het rhesus-antigeen is later ontdekt. Omdat het niet in alle examenvragen terugkomt bespreken we het apart.
Het rhesus-antigen is als eerste ontdekt bij het rhesus aapje

Slide 18 - Tekstslide

Rhesuskindje
Bij zwangerschappen kan de rhesusfactor voor problemen zorgen. 
Als de moeder Rh- is, en eerder zwanger is geweest van een Rh+ kindje, dan heeft zij antistoffen tegen Rh gemaakt.

Rhesus kindje
Krijgt te weinig zuurstof door afbraak van rode bloedcellen door antistoffen van de moeder
Gevolg: Hersenbeschadiging of overlijden

Slide 19 - Tekstslide

Klontering
A = linkerdruppel
B = rechterdruppel

Na toevoegen van anti-A of anti-B vind er wel of geen klontering plaats

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Link

wat
Lezen en maken  bs 3.8
Hoe
lees de tekst van basisstof 3.8
Maak daarna de opdrachten 
Hulp
1) boek, klasgenoot, docent
Tijd
 15 minuten 
     
   klaar? Ga oefenen met de flitskaarten
timer
15:00

Slide 22 - Tekstslide

afsluiting

3.8.14 Je kunt beschrijven waarin de bloedgroepen van elkaar verschillen.




Slide 23 - Tekstslide

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben de antigenen B
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 24 - Quizvraag

Welke bloedgroep(en) heeft/hebben geen antistoffen
A
Bloedgroep A
B
Bloedgroep B
C
Bloedgroep AB
D
Bloedgroep O

Slide 25 - Quizvraag

Slide 26 - Video

Aan welke bloedgroep kan O geven
A
A
B
B
C
AB
D
Alle bloedgroepen

Slide 27 - Quizvraag

Iemand heeft bloedgroep AB.
Deze persoon kan donor zijn voor mensen met de bloedgroepen...
A
A
B
B
C
AB
D
0

Slide 28 - Quizvraag

Wanneer levert de rhesus-factor problemen op bij een zwangerschap?
A
Moeder: rh+ Kind: rh-
B
Moeder: rh+ Kind: rh+
C
Moeder: rh- Kind: rh-
D
Moeder: rh- Kind: rh+

Slide 29 - Quizvraag

Iemand heeft Resus positief bloed.
Welke antigenen heeft hij op de buitenkant van zijn rode bloedcel?
Welke antistof kan hij maken?
A
Antigen Resus Antistof Resus
B
Antigen Resus Geen antistof Resus
C
Geen antigen Antistof Resus
D
Geen antigen Geen antistof

Slide 30 - Quizvraag

Iemand heeft Resus positief bloed .
Welk bloed kan hij krijgen ?
(letten even niet op bloedgroep)

A
Resus positief bloed Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen 5 1 Stel het aantal punten invoor deze vraag. Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt. Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen. Differentiëer Differentiëer Instellingen Bij kinderen die worden ingeënt met de dktp-prik (difterie, kinkhoest, pokken en tetanus) en de BMR-prik(Bof, rode hond en mazelen)worden verzwakte ziekteverwekkers ingespoten.. Worden bij een vaccinatie antigenen ingespoten? En worden antistoffen ingespoten? A Alleen antigenen B Alleen antistoffen C Zowel antigenen als antistoffen Quizvraag Resus positief bloed
B
Resus negatief bloed
C
Resus positief en resus negatief bloed
D
Kan je zo niet zeggen

Slide 31 - Quizvraag