Woche 15

A3b Duits, Woche 15
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

A3b Duits, Woche 15

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Beginopdracht

Slide 3 - Tekstslide

Diese Woche:
Freitag (40 Min.)

Beginopdracht
Lektion 34 (KB 45)
Goethe
Montag (80 Min.)

Overzicht toetsstof
Start Modul Tim 
Lektion 34 (KB 43-44)
Wörterliste AB S. 66

Slide 4 - Tekstslide

Overzicht toetsstof T04
Lektion 34, 35 + 36

- Woordjes: AB S. 66-67, 74-75 + 82-83
- Grammatik: KB S. 58-59
- Schrijfvaardigheid (!)

Slide 5 - Tekstslide

Start Modul Tim
KB S. 43-45 (1-5)
AB S. 60-61 (1-4)

Was liegt/steht/hängt in deinem Zimmer?
In meinem Zimmer stehen/liegen/steht/liegt/hängt/hängen..... 


Slide 6 - Tekstslide

GR: indirekte Fragen
Wat is het verschil tussen een directe en een indirecte vraag?

Directe vraag: "Wann kann man die S. sehen?"
// "Wie geht's euch?" 

Indirecte vraag: "Steht in der Zeitung, wann man die S. sehen kann?" // "Der Lehrer fragt, wie es euch geht."

--> volgorde is precies hetzelfde als in het Nederlands!

Slide 7 - Tekstslide

GR: indirekte Fragen
Een indirecte vraag staat altijd in een bijzin.

"Weet jij wanneer de trein naar Amsterdam rijdt?"
"Hij heeft me verteld hoe fotosynthese werkt."

Let op: de bijzin begint altijd met het vraagwoord, 
en de persoonsvorm staat altijd helemaal op het einde! 

Slide 8 - Tekstslide

GR: indirekte Fragen
Maak van de onderstaande directe vragen een indirecte vraag.

- "Wie spät beginnt die 9. Stunde?" -> 
Kannst du mir sagen, wie spät die 9. Stunde beginnt?

- "Was macht Julian morgen?" -> Weißt du, was Julian morgen macht?

- "Welche Hausaufgaben müssen wir machen?" -> Frag doch mal, welche Hausaufgaben wir machen müssen?

Slide 9 - Tekstslide

GR: indirekte Fragen

- "Welche Hausaufgaben müssen wir machen?" -> Frag doch mal, welche Hausaufgaben wir machen müssen?

- "Steht in der Zeitung, wann man die S. sehen kann?"

Als er een modaal werkwoord in de zin staat (een vorm van können, mögen, müssen, sollen, wollen, dürfen, möchten), moet die als persoonsvorm ook helemaal aan het einde van de zin.

Slide 10 - Tekstslide

An die Arbeit
Aufgabe 1-3
AB S. 60-61

Eerder klaar? Dan Aufgabe 4 in je schrift maken.
Of: spreekopdrachten KB Aufgabe 5 + 6 (S. 45)

Uiterlijk om 10:15 gaan we weer klassikaal wat doen.

Slide 11 - Tekstslide

Lektion 34
KB S. 45-46 (6-7)
AB S. 62-63 (5-10)

Slide 12 - Tekstslide

GR: Verb + Präposition + Akk./Dat.
In het Duits hebben werkwoorden met een voorzetsel vaak een vaste naamval. Dit is óf de derde óf de vierde naamval.

Je moet de volgende combinaties uit je hoofd leren:

Slide 13 - Tekstslide

Werkwoorden met de 3e naamval
- mitmachen bei...
> Jonas macht beim (= bei dem) Fußballspiel mit.
> Mein Freund macht bei den Wahlen mit.

- sich beschäftigen mit...
> In meiner Freizeit beschäftige ich mich gerne mit der Musik aus den 80ern.
> Beschäftigst du dich auch mit dem Thema Weltall?

Slide 14 - Tekstslide

Werkwoorden met de 4e naamval
- sich interessieren für...
> Ich weiß, dass meine Mutter sich für die Kunst der Moderne interessiert.

- wissen über... 
> Weißt du viel über das Thema Literatur? 

- sprechen über... 
> Im Unterricht sprechen die Schüler über den Fall des Römischen Reiches. 

- sich freuen auf... 
> Ich freue mich sehr auf die Sommerferien!

Slide 15 - Tekstslide

Werkwoorden met de 3e naamval
m
v
onz
mv
1
der
die
das
die
3
4

Slide 16 - Tekstslide

An die Arbeit
Aufgabe 5-10
AB S. 62-63

Slide 17 - Tekstslide

Hausaufgaben für Montag
- Maken: 

- Leren: 



Slide 18 - Tekstslide