Schrijven HAVO 4 uiteenzetting

SCHRIJFVAARDIGHEID
HAVO 4
Uiteenzetting
“Informerende teksten worden bijvoorbeeld geschreven om iets uit te leggen, om verslag te doen over wat er gebeurd is of om instructies te geven.”
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

SCHRIJFVAARDIGHEID
HAVO 4
Uiteenzetting
“Informerende teksten worden bijvoorbeeld geschreven om iets uit te leggen, om verslag te doen over wat er gebeurd is of om instructies te geven.”

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een uiteenzetting?
Een uiteenzetting is een tekst waarmee je iemand anders over iets informeert. Het is een objectieve tekst waarmee je feiten en uitleg geeft over een onderwerp.
In een uiteenzetting geef je niet je mening. Je geeft feiten die waar en controleerbaar zijn. Als je een mening geeft, is die afkomstig van een bron die je uitgebreid vermeldt.

Slide 2 - Tekstslide

De uiteenzetting


- Objectief

- Veel feiten/ verschijnselen/ waarneembare aspecten van een hoofdonderwerp

- Uitleggen

- Voorbeelden bij je uitleg/ toelichting

Slide 3 - Tekstslide

De uiteenzetting


Hoofdgedachte:

Formuleer je hoofdgedachte in een constatering (vaststelling, feitelijk).

Tekststructuren:

Kies de geschikte/ opgegeven tekststructuur (indelingsstructuur):

Inleiding: wat is het onderwerp?

Kern: Welke aspecten van het onderwerp behandel je?

Slot: Wat is, samengevat, het belangrijkste?




Slide 4 - Tekstslide

De opbouw van een tekst
  • Een goede tekst bestaat uit een inleiding, middenstuk en slot;

  • Alinea's worden met elkaar verbonden door overgangszinnen, signaalwoorden, verwijswoorden;

Slide 5 - Tekstslide

Wat zijn GEEN goede voorbeelden van bruikbare signaalwoorden voor je tekst:
A
ten eerste, ten tweede, ten derde
B
denk hierbij aan, zo, bijvoorbeeld
C
samenvattend, kortom
D
desalniettemin, aangezien, dientengevolge

Slide 6 - Quizvraag

signaalwoorden en een uiteenzetting:
opsomming: een andere, vervolgens, en, ook, bovendien
uitleggend verband: denk hierbij aan, bijvoorbeeld, zo, dat houdt in, dat is het geval bij, te denken valt aan, neem nu
vergelijkend verband: in vergelijking met, net als, zoals

Slide 7 - Tekstslide

Voorbereiden uiteenzetting
  • Jullie gaan een uiteenzetting schrijven voor een cijfer;
  • Eerst gaan jullie daarvoor een woordweb maken;
  • Hiermee gaan jullie de deelonderwerpen bepalen;

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Voordat je gaat schrijven...
  • Je hebt een onderwerp;
  • Je bepaalt de hoofdgedachte van je tekst;
  • Dit is het belangrijkste wat je wilt vertellen in één zin;
  • Je hebt 3 deelonderwerpen bepaald met het woordweb;
  • Je weet dat een goede tekst bestaat uit een inleiding, een middenstuk (3 alinea's, 3 deelonderwerpen) en een slot;

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

inleiding

Doel van de inleiding:

De lezer nieuwsgierig maken én je onderwerp introduceren.


Voorbeelden:


  • Introduceer het verschijnsel (dat je in het middenstuk gaat bespreken)
  • Doe dit: anekdotisch. Trek de aandacht voor het onderwerp met een kort en grappig verhaaltje.

Slide 13 - Tekstslide

Een inleiding:
A
is puur technisch en oersaai
B
trekt de aandacht van de lezer door deze direct aan te spreken
C
introduceert het onderwerp met bijv. een anekdote
D
geeft de belangrijkste conclusies

Slide 14 - Quizvraag

Het middenstuk
  • In het middenstuk geef je de informatie over je onderwerp;
  • Elke alinea behandelt één deelonderwerp (geen allegaartje van verschillende onderwerpen;
  • Zorg dat de alinea's met elkaar verbonden worden met signaalwoorden en overgangszinnen;
  • Zorg ervoor dat elke alinea een kernzin heeft.

Slide 15 - Tekstslide

De alinea's van het middenstuk
  • Elke alinea heeft een deelonderwerp;
  • Elke alinea heeft een kernzin;
  • In de rest van de alinea geef je toelichting bij de kernzin en een voorbeeld.



Slide 16 - Tekstslide

Een kernzin staat:
A
altijd middenin een alinea
B
meestal in het begin van een alinea (eerste of tweede zin)
C
heel soms in een slot van een tekst
D
af en toe is het de laatste zin van de alinea (conclusie)

Slide 17 - Quizvraag

WELKE ALINEA IS OP DE JUISTE MANIER GESCHREVEN?
A.

Klimaatverandering is een van de grootste bedreigingen voor de natuur.

IJskappen smelten en woestijnen rukken op.

Het zeeniveau is de afgelopen honderd jaar vijfentwintig centimeter gestegen.

In sommige gebieden hebben planten en dieren niet genieg tijd zich aan te passen.

_________________________________________________________________________

B.

Klimaatverandering is een van de grootste bedreigingen voor de natuur. IJskappen smelten en woestijnen rukken op. Het zeeniveau is de afgelopen honderd jaar vijfentwintig centimeter gestegen.  In sommige gebieden hebben planten en dieren niet genoeg tijd zich aan te passen.


Slide 18 - Tekstslide

Welke alinea was op de juiste manier opgemaakt?
A
alinea a (elke zin op een nieuwe regel)
B
alinea b (binnen de alinea staan de zinnen achter elkaar)

Slide 19 - Quizvraag

LET OP! In een alinea schrijf je de zinnen achter elkaar door!

ONJUIST: Klimaatverandering is een van de grootste bedreigingen voor de natuur.

IJskappen smelten en woestijnen rukken op.

Het zeeniveau is de afgelopen honderd jaar vijfentwintig centimeter gestegen.

In sommige gebieden hebben planten en dieren niet genieg tijd zich aan te passen.

_________________________________________________________________________

JUIST: Klimaatverandering is een van de grootste bedreigingen voor de natuur. IJskappen smelten en woestijnen rukken op. Het zeeniveau is de afgelopen honderd jaar vijfentwintig centimeter gestegen.  In sommige gebieden hebben planten en dieren niet genoeg tijd zich aan te passen.


Slide 20 - Tekstslide

Wat behandel je in de kern van een tekst met een indelingsstructuur?
A
Welke voordelen heeft het hoofdonderwerp
B
Wat is het probleem en wat zijn de gevolgen?
C
Welke aspecten heeft het hoofdonderwerp?
D
Waarom is het onderzocht?

Slide 21 - Quizvraag

Het slot

Voorbeelden:

  • samenvatting
  • Indelingsstructuur: wat is samengevat het belangrijkste wat je over het onderwerp hebt besproken.


  • gebruik signaalwoorden als: kortom / daarom / al met al / dus / alles bij elkaar / met andere woorden



Slide 22 - Tekstslide


Wat behandel je in het slot van een tekst met een indelingsstructuur?
A
Welke verklaring ligt het meest voor de hand?
B
Wat is, samengevat, het belangrijkste?
C
Wat zijn de resultaten van het onderzoek?
D
Wat is de beste oplossing voor het probleem?

Slide 23 - Quizvraag

Over de laatste zin van jouw tekst:
A
Dit is een zin waar je verder niet over nadenkt.
B
Dit is letterlijk de kop van het artikel.
C
Het maakt niet zoveel uit hoe de laatste zin is geschreven.
D
Dit is een uitsmijter: een pakkende formulering waarin alles samenkomt.

Slide 24 - Quizvraag

Het bouwplan/ Het schrijfplan

Na het lezen van de drie bronnen en het maken van jouw woordweb, heb je:

  • een onderwerp
  • deelonderwerpen
  • informatie over het onderwerp


  • Voordat je gaat schrijven, maak je een SCHRIJFPLAN (het bouwplan);
  • Dit is letterlijk een plan over hoe je de uiteenzetting gaat schrijven;

Slide 25 - Tekstslide

Het schrijfplan
* Bij de toets zit een schrijfplan dat je nog moet invullen;
* Mevrouw Mollink geeft tijdens de uitleg van de opdracht op maandag 12 april uitleg over hoe je het schrijfplan kan invullen.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Video

Wat doe je? In welke volgorde?

  • Bij de opdracht van de toets zit straks een leeg SCHRIJFPLAN;
  • Schrijf je naam en klas erop;
  • Ga informatie zoeken bij je onderwerp (lees de bronnen);
  • Maak een woordweb en bepaal de drie deelonderwerpen die jij het meest belangrijk vindt;
  • Vul je schrijfplan in;
  • Daarna begin je pas met schrijven;
  • Je kunt je schrijfplan tijdens het schrijven, hier en daar nog aanpassen. Zorg ervoor dat het schrijfplan correspondeert met de tekst.

Slide 28 - Tekstslide

De toets

  • Schrijf een uiteenzetting met behulp van je schrijfplan; 
  • De tekst bestaat uit minimaal 600 woorden en maximaal 650 woorden;
  • Totaal 5 alinea's, die in het middenstuk verbonden zijn met signaalwoorden en -zinnen;
  • Zet eerst je naam, achternaam en klas op het document;
  • Na afloop controleer je je tekst goed: let daarbij op de lay-out (krijg je punten voor), spelling/ grammatica/ formulering;
  • Staat er een mooie kop boven (met pv!), heb je tussenkopjes gebruikt?

Slide 29 - Tekstslide

  • Sla je uiteenzetting als volgt op: Uiteenzetting + jouw eigen naam;
  • Upload het hele document (met schrijfplan) in de opdracht van SOM, die voor je klaarstaat bij 20 april;
  • De uiteenzetting telt 1x mee;      
  •  SUCCES!  
  • Slide 30 - Tekstslide

    Tekstdoelen

    Informeren, overtuigen, opiniëren


    4 Havo: Uiteenzetting (informeren) en Betoog (overtuigen over de leeslijst)

    5 Havo: Beschouwing (opiniëren)/ Betoog (overtuigen)

    Slide 31 - Tekstslide

    Huiswerk maandag 12 april
    * Bereid je voor op het schrijven van de uiteenzetting.
    * Lees de drie bronnen (bijgevoegd) en vat deze samen. Onderstreep bruikbare passages. De bronnen vind je ook achterin het boekje uiteenzetting, blz. 15-22. Zie ook blz. 15 voor de bronvermelding.
    * Raadpleeg 5.9 en 5.1 uit je Vakboek (tekststructuren en signaalwoorden).

    Deze les krijg je de opdracht uitgereikt (en toegelicht). Je schrijft op basis van deze opdracht de uiteenzetting voor een cijfer. Inlevermoment, voor: dinsdag 20 april, 23:59 uur via SOM.

    Slide 32 - Tekstslide