16/1 opbouw tekst + schrijven 3A

Welkom !
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 35 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les

Welkom !

Slide 1 - Tekstslide

Planning 
  • voorlezen/moeilijke woorden
  • Journaal kijken + kijkvragen
  • zelfstandig werken: Zebra les 1 afmaken (moet morgen af zijn) en verder met een informatieve tekst schrijven over een land

Slide 2 - Tekstslide

voorlezen

Slide 3 - Tekstslide

morgen naar de bibliotheek 
  • Heeft iedereen een pasje aangevraagd? 
  • Neem dit pasje morgen mee!
  • Je krijgt morgen de opdracht om een boek te lenen dat je leuk vindt van de bibliotheek.
  • Hoe weet je of een boek leuk is?

Slide 4 - Tekstslide

Opdracht bibliotheek
1. Kies een boek dat jij zou willen lezen en neem dit donderdag mee naar school. Het mag een leesboek, een informatieboek of een stripboek zijn. Het boek moet passen bij jouw leeftijd, maar het niveau is niet belangrijk.
2. Kies een boek dat over het land gaat waarover je je informatieve tekst schrijft. Neem dit boek ook donderdag mee.

Slide 5 - Tekstslide

Journaal in Makkelijke taal kijken en erover vertellen
Doel: je kunt informatie geven over het Journaal 
  • https://youtu.be/2b6PpqNprhM?feature=shared
  • Wat is het probleem met de blauwe bessen van de Albert Heijn?
  • Wat is er waarschijnlijk gebeurd?
  • Wat kan je vertellen over Inez Weski? 
  • Wat kan je vertellen over het nieuws over de muziekschool? 

Slide 6 - Tekstslide

zelfstandig werken 
  • bibliotheekabonnement aanvragen, lukt dit niet->aan mij vragen
  • verder werken in Zebra (les 1 moet af zijn voor morgen)
  • verder met het schrijven van een informatieve tekst over een land

Slide 7 - Tekstslide

Opbouw tekst land
  • Alinea 1= de inleiding: In de inleiding beschrijf je over welk land je gaat schrijven en over welke deelonderwerpen. Je kan algemene informatie geven over waar het land ligt, hoeveel inwoners het heeft.
  • Alinea 2, 3 en 4 = het middenstuk: schrijf een alinea met een tussenkopje per onderwerp. Schrijf per alinea over een deelonderwerp. (bv. eten, toeristische plaatsen, landschap, activiteiten, sport, taal enz.)
  • Alinea 5 = het slot: schrijf een korte samenvatting over de tekst. Schrijf de belangrijkste zin per onderwerp. Bedenk een slotzin. Voorbeeld van een slotzin: 'Nederland is dus een prachtig land om te bezoeken.'

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeldzinnen tekst
  • De titel kan bijvoorbeeld het land zijn. Je mag ook zelf iets bedenken.
  • Eerste zin inleiding: Deze tekst gaat over (bv.) Nederland. In het middenstuk gaat het over het Nederlandse eten, een Nederlandse feestdag en het landschap.
  • Voorbeeld slot:  Samengevat eten Nederlanders graag..... Een belangrijke feestdag is..... De natuur in Nederland bestaat uit....... Nederland is dus een mooi land om te bezoeken.

Slide 9 - Tekstslide

Lees- + schrijfvaardigheid
  • vaardigheid=oefenen, oefenen, oefenen
  • doel van deze lessen=begrijpen hoe een tekst in elkaar zit
  • belangrijkste informatie uit een tekst kunnen halen
  • zelf een goede tekst kunnen schrijven

Slide 10 - Tekstslide

ONDERWERP van een tekst
Een tekst of een verhaal gaat ergens over. Bekijk/lees de titel/afbeeldingen(= plaatjes)/tussenkopjes en 
 stel de vraag: 
Waarover gaat de hele tekst? Een onderwerp formuleer je in een woord of in  een paar woorden. 
In de inleiding (vaak eerste alinea'(s)) wordt het onderwerp verteld.

Slide 11 - Tekstslide

DEELONDERWERPEN
deelonderwerp=  een deel /een stukje van het onderwerp
Meestal wordt er in één alinea één deelonderwerp behandeld.
bv. De tekst gaat over de dierentuin dan kan een deelonderwerp zijn: apen, olifanten, zeehonden. Als er een nieuw deelonderwerp is, begint een nieuwe alinea
Een deelonderwerp formuleer je net als het onderwerp in 1-3 woorden.

Slide 12 - Tekstslide

Opbouw van een tekst

Slide 13 - Tekstslide

Een goede tekst bestaat uit 
drie delen

  • Een inleiding: je maakt kennis met het onderwerp
  • Het middenstuk (kern): meeste informatie over het onderwerp
  • Een slot: belangrijkste wordt herhaald of er wordt naar de toekomst gekeken.

Slide 14 - Tekstslide

De inleiding

  •  je weet het onderwerp van de tekst
  • er wordt meestal nog niet veel informatie gegeven
  • de inleiding bestaat vaak uit 1 alinea bij een korte tekst
  • bij een lange tekst uit 2 of 3 alinea's

Slide 15 - Tekstslide

het middenstuk/de kern
  • Bestaat vaak uit meerdere alinea's
  • Vertelt in elke alinea iets nieuws over het onderwerp (= deelonderwerp)
  • In het middenstuk staat de meeste informatie
  • Elke alinea in het middenstuk kan een tussenkopje (=titel boven de alinea) hebben

Slide 16 - Tekstslide

Het slot
  • Dit is de afronding/het einde van de tekst
  • In het slot staat soms de conclusie (dus..)
  • In het slot staat soms de hoofdgedachte= het belangrijkste wat de schrijver wil zeggen over het onderwerp
  • In het slot staat soms een samenvatting van de hele tekst=de belangrijkste dingen uit de tekst

Slide 17 - Tekstslide

Opdracht verslag land
  • Je gaat een informatieve tekst schrijven over een land.
  • Kies drie onderwerpen waarover je wil schrijven. (voorbeeld: eten, bijzondere plaatsen, landschap, taal enz.)
  • Schrijf hierover een tekst in 5 alinea's.  
  •  Voor de opbouw van deze tekst bekijk de volgende dia.

Slide 18 - Tekstslide

Opbouw tekst land
  • Alinea 1= de inleiding: In de inleiding beschrijf je over welk land je gaat schrijven en over welke deelonderwerpen. Je kan algemene informatie geven over waar het land ligt, hoeveel inwoners het heeft.
  • Alinea 2, 3 en 4 = het middenstuk: schrijf een alinea met een tussenkopje per onderwerp. Schrijf per alinea over een deelonderwerp. (bv. eten, toeristische plaatsen, landschap, activiteiten, sport, taal enz.)
  • Alinea 5 = het slot: schrijf een korte samenvatting over de tekst. Schrijf de belangrijkste zin per onderwerp. Bedenk een slotzin. Voorbeeld van een slotzin: 'Nederland is dus een prachtig land om te bezoeken.'

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Video

stillezen + woordenschat
Er gaat een blaadje de klas rond. Noteer hierop de woorden die je niet kent.
timer
10:00

Slide 21 - Tekstslide

Opdracht verslag Jeugdjournaal
  • Kies twee onderwerpen uit het Jeugdjournaal. 
  • Schrijf hierover een verslag in minimaal 4 alinea's.  
  • In een verslag geef je informatie over wat je hebt gelezen/gezien/gedaan. Voor de opbouw van dit verslag bekijk de volgende dia's.

Slide 22 - Tekstslide

Jeugdjournaal
Jeugdjournaal
Kijken en luisteren

Slide 23 - Tekstslide

Opbouw verslag Jeugdjournaal
  • Alinea 1= de inleiding: schrijf op naar welk Jeugdjournaal je hebt gekeken en over welke twee onderwerpen je informatie gaat geven
  • Alinea 2 en 3 = het middenstuk: schrijf een alinea (of 2) met een tussenkopje per onderwerp.
  • Alinea 4 = het slot: schrijf een korte samenvatting over de tekst. Schrijf de belangrijkste zin per onderwerp. Bedenk een slotzin. Voorbeeld van een slotzin: 'Dit was mijn verslag over het Jeugdjournaal van.... (datum)'

Slide 24 - Tekstslide

 Nieuwsbegrip 
  • fragment Jeugdjournaal kijken
  •  definities van woorden bespreken
  • niveau A (Anas, Mustafa, Natan, Poline en Nik): werkt online
  • niveau B: beginnen met opdrachten, daarna samen de tekst lezen.

Slide 25 - Tekstslide

Schrijven A2/B1
  • hoofdletters, punten, leestekens (komma's)
  • werkwoorden goed schrijven
  • voorzetsels (op, in, met, naar...)
  • meervouden gebruiken
  • voegwoorden (en, maar, want, omdat, dus, zodat....)
  • opbouw in tekst: ten eerste, ook, daarna, tot slot, ... 

Slide 26 - Tekstslide

uitleg schrijfopdracht 3

Slide 27 - Tekstslide

schrijfopdracht A2/B1
Omdat je bent verhuisd, heb je een elektrische fiets voor school nodig. Je ziet op Marktplaats een advertentie staan van een elektrische fiets. 
  • Schrijf een beleefde (meneer/mevrouw/u) e-mail aan de verkoper. Stel 3 vragen over de elektrische fiets.
  • Gebruik in je e-mail verschillende voegwoorden: en, omdat, want, totdat, zodat enz.
  • Maak een opbouw in je e-mail: gebruik woorden als ten eerste, ook, tot slot, daarna enz.
  • Schrijf de werkwoorden goed -> zoek de goede vorm op

Slide 28 - Tekstslide

voorbeeld schrijfopdracht 
Geachte meneer/mevrouw,

Op Marktplaats zag ik uw advertentie van een elektrische fiets en ik wil u een paar vragen hierover stellen.
Allereerst wil ik weten hoe oud de fiets is, want ik wil een nieuwere fiets.
Ook...........
Tot slot.............

Alvast bedankt voor de informatie.

Met vriendelijke groeten,

Slide 29 - Tekstslide

voegwoorden
  • Schrijven -> B1: gebruik je ook de volgende voegwoorden: hoewel, tenzij, terwijl, nadat, totdat, zodat, aangezien.
  • Hierna volgt een dia met voorbeeldzinnen. 

Slide 30 - Tekstslide

voegwoorden -> B1
  • Hoewel ik een fiets heb, heb ik toch liever een elektrische fiets.
  • Tenzij het vandaag regent, ga ik met de fiets naar school.
  • Terwijl de leerlingen een toets maken, loopt de docent door de klas.
  • Nadat ik de advertentie zag, schreef ik deze e-mail.
  • Totdat het kerstvakantie is, moet ik nog naar school.
  • Ik heb een elektrische fiets nodig, zodat ik sneller op school ben.
  • Aangezien ik verhuisd ben, moet ik nu langer naar school fietsen.
  • Ik heb een elektrische fiets nodig, want ik woon nu verder van school.
  • Ik heb een elektrische fiets nodig, omdat ik nu verder van school woon.

Slide 31 - Tekstslide

Schrijfregels
  • Elke zin begint met een hoofdletter en eindigt met een punt.
  • Je schrijft ook een hoofdletter bij namen (ook van landen, talen en merken, bv. Nike, Adidas)
  • Gebruik komma's en punten. Zie de dia hierna.
  • Probeer verschillende voegwoorden te gebruiken. (en, ook, want, omdat, dus, maar...)
  • Breng opbouw in je tekst aan: gebruik 'eerst', 'daarna' enz.

Slide 32 - Tekstslide

Wanneer gebruik je een komma?
  • tussen twee persoonsvormen (werkwoorden) in een zin. Voorbeeld: Toen ik ging wandelen, zag ik een hand.
  • voor een voegwoord, maar nooit voor EN! Voorbeeld: Hij ging naar huis, omdat hij zijn tas was vergeten.
  • Ik vertel iets, maar ze luistert niet. Zet altijd de komma voor het voegwoord.
  • bij opsommingen: Hij houdt van kaas, vis, drop en ijs.

Slide 33 - Tekstslide

schrijftips
  • Na een tijdsaanduiding (vandaag, morgen, straks, nu, volgende week) plaats je altijd eerst de persoonsvorm (werkwoord)
  • Voorbeeld: Morgen ga ik naar school.
  • Uitdrukking: wij houden een presentatie, wij geven een feest (niet maken) 

Slide 34 - Tekstslide

zelfstandig werken in Zebra
  • extra uitleg leerlingen
  • individuele gesprekken (LOB) 

Slide 35 - Tekstslide