Module C2: Zorgvrager met verslaving of intoxicatie

 Zorgvrager met verslaving of intoxicatie

Module C2
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

 Zorgvrager met verslaving of intoxicatie

Module C2

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
De student heeft kennis over:
  • wat verslaving is
  • mogelijke stoornissen in het gebruik van een middel (verslaving)
  • wat de risico's zijn om verslaafd te raken
  • wat een verslaving in stand houdt
  • de mogelijke hulpverlening bij verslaving
  • de verpleegkundige zorg bij verslaving






Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat weten jullie over drugs?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor verschillende middelen? 
Stimulerende middelen:
De gebruiker krijgt meer energie en is alerter: cocaïne, amfetamine(speed), tabak en koffie.

Verdovende middelen:
De gebruiker komt in een slaperige roes. Het werkt kalmerend en ontspannend: heroïne en andere opiaten, alcohol en slaapmiddelen.

Bewustzijn veranderende middelen:
De gebruiker gaat de wereld heel ander zien en beleven : LSD, wiet, hasj, paddo’s en tripmiddelen.


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Link

Maak de kennistestjes op Jellinek
Hoe werkt een verslaving en wat is jouw verslaving?
Het gebruik gaat het leven beheersen, ten koste van de dingen die de zorgvrager eigenlijk zou willen doen. Hij is een ‘slaaf’ geworden van het middel. Mensen die verslaafd zijn, kunnen het gebruik niet laten, ondanks de schadelijke gevolgen die het voor hen heeft. Dit heeft te maken met een beloningssysteem in de hersenen. Dat wordt door het middel geactiveerd, waardoor er een goed gevoel ontstaat. Wanneer een zorgvrager bijvoorbeeld alcohol gebruikt, dan volgt op korte termijn ontspanning (een goed gevoel).

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Video

Deze slide heeft geen instructies

DSM-5
De term ‘verslaving’ wordt in de DSM-5 niet gebruikt. In plaats van verslaving aan een middel wordt gesproken van een stoornis in het gebruik van een middel, die licht, matig en ernstig kan zijn. De middel gerelateerde stoornissen bestaan uit tien verschillende soort middelen:
  1. Alcohol
  2. Opioïden (bepaalde pijnstillers)
  3. Cafeïne
  4. Hypnotica en anxiolytica (oxazepam)
  5. Cannabis 
  6. Stimulantia (amfetamine, cocaïne)
  7. Hallucinogenen (zoals LSD of paddenstoelen) 
  8. Tabak
  9. Inhalantia (snuifmiddelen, zoals lijm) 
  10. Overige middelen


Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer heb je een verslaving?
  1. Ik drink ieder weekend, na een week hard werken vind ik dat ik dit wel heb verdiend.
  2. Ik blow iedere avondje een joint, anders kan ik niet slapen.
  3. Ik maak ontzettend lange werkdagen, dankzij de cocaïne lukt het me om mezelf beter te concentreren en krijg ik meer werk verzet.
  4. Met een shotje GHB om de aantal uur kan ik nog prima functioneren en niemand ziet dat ik onder invloed ben.
  5. Ik drink iedere dag een wijntje tijdens het koken.
  6. Ik rook ieder weekend een pakje sigaretten.





Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

11 kenmerken van verslaving 
  1. Vaker en in grotere hoeveelheden gebruiken dan het plan was.
  2. Mislukte pogingen om te minderen of te stoppen.
  3. Gebruik en herstel van gebruik kosten veel tijd.
  4. Sterk verlangen om te gebruiken.
  5. Door gebruik tekortschieten op het werk, school of thuis.
  6. Blijven gebruiken ondanks dat het problemen meebrengt in het relationele vlak.
  7. Door gebruik opgeven van hobby’s, sociale activiteiten of werk.
  8. Voortdurend gebruik, zelfs wanneer je daardoor in gevaar komt.
  9. Voortdurend gebruik ondanks weten dat het gebruik lichamelijke of psychische problemen met zich mee brengt of verergert.
  10. Grotere hoeveelheden nodig hebben om het effect nog te voelen, oftewel tolerantie.
  11. Het optreden van onthoudingsverschijnselen, die minder hevig worden door meer van de stof te gebruiken

Slide 11 - Tekstslide

Hoe meer kenmerken de zorgvrager heeft, hoe ernstiger de stoornis. De ernst wordt door een arts vastgesteld en heeft gevolgen voor de behandeling en daarmee ook voor de verpleegkundige zorg. Bij een ernstige stoornis zullen er bijvoorbeeld meer sociale problemen (geen werk en nauwelijks relaties) zijn en zal de zorgvrager meer tijd besteden aan het verkrijgen van het middel. Hierdoor zal de zorgvrager weinig andere activiteiten hebben dan bezig zijn met het middel. Wanneer de zorgvrager stopt met het gebruik, zal een deel van de behandeling gericht moeten zijn op het opbouwen van een dagstructuur en op het aangaan van sociale contacten. Bij een milde stoornis kan de zorgvrager bijvoorbeeld ook nog werk en een gezin hebben en zal de behandeling meer gericht zijn op het geven van psycho-educatie.
- Bij twee of drie kenmerken heeft de zorgvrager een lichte stoornis
- bij vier of vijf kenmerken een matige en 
- bij zes of meer kenmerken een ernstige stoornis.

Nederland en middelengebruik
Nederland telt twee miljoen mensen met problematisch gebruik van middelen.

Dit kan een verslaving zijn aan één of meer middelen, maar je zult ook zorgvragers tegenkomen die zowel verslaafd zijn aan een middel als psychiatrische problematiek hebben -> dubbel diagnose.
Roken is de meest voorkomende verslaving, gevolgd door medicijnen en alcohol.


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe ontstaat een stoornis in het gebruik van middelen (verslaving)?

  1. fase 1: de experimenteerfase;
  2. fase 2: de fase van sociaal of geïntegreerd gebruik;
  3. fase 3: de fase van overmatig en schadelijk gebruik;
  4. fase 4: de stoornis in het gebruik van middelen (verslavingsfase).

Slide 13 - Tekstslide

Fase 1: de experimenteerfase
Vaak wordt op jonge leeftijd uit nieuwsgierigheid geëxperimenteerd met een middel. Sociale druk en acceptatie binnen een groep spelen hierbij soms een belangrijke rol. Denk hierbij aan een groep jongeren die op een feestje alcohol drinken. Het is moeilijk om nee te zeggen wanneer iedereen uit de groep alcohol drinkt. In het begin geeft het gebruik vaak prettige gevoelens. Het gebruik geeft nog geen problemen en de omgeving heeft er ook geen last van. Het is een plezierige vorm van experimenteren en een fijne ‘hobby’. De gebruiker heeft het gebruik onder controle.

Fase 2: de fase van sociaal of geïntegreerd gebruik
Geïntegreerd gebruik wil zeggen dat het gebruik in te passen is in het leven zonder dat iemand daar last van heeft. Het gebruik krijgt een positieve functie, bijvoorbeeld om te ontspannen. In de eigen beleving is het gebruik geheel onder controle.

Fase 3: de fase van overmatig en schadelijk gebruik
Het gebruik krijgt een steeds grotere rol in het dagelijkse leven. Iemand gebruikt niet alleen om zich lekker te voelen, maar ook om spanningen en problemen te verdrijven. Over het algemeen lukt het nog wel om dagelijkse dingen te doen, zoals werken en in een gezin leven. Dit kost echter wel steeds meer moeite. In deze periode zien we vaak ook het ‘verborgen’ middelengebruik optreden, zoals het verstoppen van flessen drank en het verzinnen van leugens om het verslavingsgedrag te verbergen. Geleidelijk raakt iemand de controle over het gebruik kwijt.

Fase 4: de verslavingsfase
In deze fase wordt vrijwel het hele leven door gebruik beheerst. Er zijn schadelijke gevolgen op lichamelijk, psychisch en sociaal gebied. De gebruiker kan niet meer zoals vroeger functioneren en komt in een neerwaartse spiraal terecht. Alles komt in het teken te staan van zijn groeiende verslaving. Als het middel niet wordt gebruikt, volgt er een lichamelijke of geestelijke terugslag. De gebruiker wordt er lichamelijk of geestelijk echt ziek van. De controle over het gebruik is verdwenen. Dit is meestal de fase waarin zorgvragers hulp zoeken.
Naarmate het gebruik ernstiger wordt, zien we bij de zorgvrager een aantal verschijnselen optreden op psychisch, lichamelijk en sociaal vlak.

Opdracht in tweetallen (60 min)
Maak een voorlichtingsfolder gericht op jongeren die willen gaan experimenteren met drugs.
- Welke middelen zijn er? Verdeel ze in categorieën. 
- Wat heeft het middel voor werking?
- Hoe lang heeft het effect en wat zijn de effecten?
- Wat zijn de risico's?
- Welke lichamelijke (farmacologische) problemen kunnen er optreden bij het gebruik
- Heb je tips wanneer je dit middel gebruikt?
- Wanneer spreek je van een verslaving?
- Hoe verloopt de hulpverlening bij een verslaving?

Maak gebruik van bronnen: PP Itslearning, TM Geestelijke gezondheidszorg Deel 2 -> Eet en verslavingsstoornissen -> Middel gerelateerde en verslavingsstoornissen, internet; trimbos.nl , jellinek.nl etc.
 
Lever je uitwerking in op Itslearning


Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Casus
Jan is 22 jaar en heeft een psychose doorgemaakt. Hij wordt ambulant behandeld in de psychiatrie, onder andere met antipsychotica. Hij heeft in de intake aangegeven dat hij vroeger wel blowde, maar nu gemiddeld eenmaal per maand. Ondanks de behandeling heeft Jan nog steeds last van psychotische klachten. Als moeder meekomt op gesprek, geeft zij aan dat Jan de hele dag blowt, tot niets komt en angstig is. Dat had Jan niet verteld aan zijn behandelaar. Hij schaamde zich daarvoor. Het blowen zou de oorzaak kunnen zijn waardoor Jan psychotisch klachten blijft houden. Jan geeft aan niet te kunnen stoppen met blowen, vanwege de onrust in zijn hoofd. Hij wil wel graag hulp om te kunnen stoppen. Gezamenlijk besluiten zij dat Jan wordt aangemeld bij de verslavingszorg en dat er een samenwerking zal worden opgezet.

Slide 15 - Tekstslide

Verslavingsproblemen en psychiatrische problemen komen vaak samen voor. Veel zorgvragers die in behandeling komen vanwege psychiatrische problemen, hebben daarnaast ook verslavingsproblemen (comorbiditeit). Zo komt bij een angststoornis vaak alcoholverslaving voor en bij een psychotische stoornis cannabisafhankelijkheid. Ook zorgvragers die in behandeling zijn bij de verslavingszorg hebben daarnaast psychiatrische problemen. Zo kan iemand verslaafd zijn aan alcohol om op die manier zijn trauma’s te onderdrukken. Verslavingsproblemen en psychiatrische problemen kunnen elkaar in stand houden of verergeren. Het is daarom van belang dat je binnen de psychiatrische hulpverlening altijd aandacht besteedt aan eventuele verslavingsproblemen. Hier zul je expliciet naar moeten vragen. Zorgvragers vertellen meestal niet uit zichzelf dat zij ook een verslavingsprobleem hebben of erkennen dit probleem niet. 
Andersom moet je binnen de verslavingszorg altijd aandacht hebben voor achterliggende psychiatrische problematiek. Soms is behandeling in een organisatie voor gecombineerde problematiek (zowel verslaving als psychiatrie) noodzakelijk. De verslaving en de psychiatrische problematiek zijn dan beide duidelijk aanwezig en hebben beide een grote impact op het leven van de zorgvrager. Soms is een samenwerking tussen de psychiatrische hulpverlening en verslavingszorg noodzakelijk .

Verpleegkundige aandachtspunten bij verslaving
  • Accepteer de zorgvrager en zijn verslavingsprobleem, inclusief het verslavingsgedrag. Vermijd een moraliserende houding en denigrerende uitspraken
  • Leef je in de situatie en motieven van de zorgvrager in. Wijs hem wel op zijn eigen verantwoordelijkheid, maar neem deze niet over.
  • Wijs de zorgvrager respectvol op een mogelijke relatie tussen zijn probleem en zijn middelengebruik.
  • Houd rekening met ontkenningsgedrag. Heb daar begrip voor, maar ga er niet in mee.
  • Waak voor betutteling, laat de zorgvrager zelf beslissen.
  • Wees duidelijk over het verbod op het gebruik van middelen op een afdeling.
  • Ondanks je goede bedoelingen en je vasthoudendheid, zal een deel van de zorgvragers met een verslavingsprobleem – bewust of onbewust – kiezen voor het oude leefpatroon. Denk niet dat jij het probleem kunt oplossen, waarschijnlijk leidt dit alleen maar tot teleurstellingen. De taak van de verpleegkundige is om voorlichting te geven en door te verwijzen naar de daarvoor bestemde hulpverleners.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
Ga in Thieme naar - Geestelijke gezondheidszorg Deel 2 - Eet en verslavingsstoornissen - Middel gerelateerde en verslavingsstoornissen   en maak de verwerkingsopdrachten en de praktijksituatie van Vincent:

 

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Link

Deze slide heeft geen instructies