Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Les 2 week 37 tegenwoordige tijd leerjaar 1 PW/OA
Les 2
Les Nederlands
1 / 37
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
In deze les zitten
37 slides
, met
interactieve quizzen
,
tekstslides
en
1 video
.
Lesduur is:
90 min
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Les 2
Les Nederlands
Slide 1 - Tekstslide
Planning vandaag
Uitleg:
Werkwoordspelling tegenwoordige tijd
Uitvoeren:
Werken aan probleemstelling
Slide 2 - Tekstslide
Wat zijn werkwoorden?
Slide 3 - Open vraag
Werkwoorden zijn:
- woorden die aangeven wat iemand doet
- woorden die zeggen wat iemand is
- woorden die zeggen wat er gebeurt
Kunnen veranderen van vorm.
Jij BENT een student
Hij RENT halve marathons
Hij HEEFT genoeg bier GEHAD (meerde ww in 1 zin)
Het REGENDE gisteren
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Hoe werkt het?
Ik (ik-vorm; geen stam) loop (geen t als hij er niet staat)
Jij /Hij / zij / (loopt (altijd een t)
Wij lopen ( hele werkwoord)
Slide 6 - Tekstslide
Kofschip
Belangrijk om te weten: het Kofschip wordt niet gebruikt in de tegenwoordige tijd!!!!!!
Alleen bij de verleden tijd!
Slide 7 - Tekstslide
Wat klopt hier niet:
'Er komt een groot feest. Hij behaald zijn diploma morgen.
Slide 8 - Open vraag
Ezelsbrug
Als er na het weghalen van de -en geen d in het werkwoord staat,
dan krijg je in de tegenwoordige tijd ook geen d in het werkwoord!
dus niet: behalen: hij
behaald
vandaag zijn diploma en ook niet: wandelen: hij
wandeld
nu.
Goed: behaalt, wandelt
en d komt alleen als in het hele werkwoord al een d staat: houden.. ik houd - hij houdt.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Werkwoorden - En
Vind je werkwoordspelling lastig?
Ga dan de stappen af
stap 1:
het hele ww zonder -En
stap 2:
Kijk wat er nog verder moet gebeuren: over. moet de stam nog aangepast worden?
stap 3:
moet er nog een t achter?
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Bij welke woorden moet je de stam gaan veranderen als je de -en eraf haalt?
Slide 13 - Open vraag
Lev
Lez
Verhuiz
Slide 14 - Tekstslide
Grote uitzondering!!!
Jij wordT docent, maar worD jij docent?
als jij
achter
het ww staat, dan geen T!
Let wel: alleen als je >> jij kan worden.
Wat vind je (jij)?
Wat vindt je (jij) vader?
Slide 15 - Tekstslide
Staat deze zin goed?
Word je zus directeur?
A
Ja
B
Nee
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Bij welke woorden
kan er een dt bijkomen
in de tegenwoordige tijd?
Slide 18 - Open vraag
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Laatste tip, truc, handigheidje
Gebruik het woord Loop als je het echt niet weet!
HOE DAN?
Hij (worden) directeur. Moet dat met d of t? Dat hoor je hier niet!
vul dan het woord loop in: hij loopT directeur. je hoort een T :)
Slide 21 - Tekstslide
Alles duidelijk??
Zo nee, stel je vraag!
Daarna gaan we testen of jullie het begrepen hebben!
Slide 22 - Tekstslide
Erik (verhuizen) morgen naar Raalte.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisde
D
verhuis
Slide 23 - Quizvraag
(Verwijzen)
... je huisarts jou door naar een specialist?
A
verwijst
B
verwijs
C
verwijsd
D
verwees
Slide 24 - Quizvraag
Alex (vinden) jouw mening belangrijk.
A
vind
B
vinden
C
vindt
D
vint
Slide 25 - Quizvraag
Ik (aanvaarden) dit compromis, als jij je aan de afspraak (houden)
A
aanvaardt, houdt
B
aanvaart, houdt
C
aanvaard, houd
D
aanvaard, houdt
Slide 26 - Quizvraag
(Worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
wordt
B
word
Slide 27 - Quizvraag
Slide 28 - Tekstslide
Probleemstelling uitleggen
Groep 6 methode werkwoordspelling
Slide 29 - Tekstslide
Tweetallen maken
Onderdelen verdelen per groep
Aan de slag
Slide 30 - Tekstslide
Uitvoeren:
* werken in studiemeter; Starttaal Online 3F - Taalverzorging - Werkwoordspelling - Tegenwoordige tijd- opdr. 1, 3 en 5
Slide 31 - Tekstslide
Blok 3
Woordsoorten
Leren om aardrijkskundige namen als bijvoeglijk naamwoord te herkennen
Werkwoordspelling
Leren werkwoorden met stam + t op te schrijven
Slide 32 - Tekstslide
Blok 4
Woordsoorten
Leren van het voegwoord
Werkwoordspelling
Leren werkwoorden met stam + t op te schrijven
Leestekens
Leren wanneer je een komma gebruikt
Slide 33 - Tekstslide
Blok 5
Woordsoorten
Leren van het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
Zinsdelen
Herhalen van de persoonsvorm
Slide 34 - Tekstslide
Blok 6
Werkwoordspelling
Herhalen van werkwoorden met stam + t op te schrijven
Leestekens
Herhalen wanneer je een komma gebruikt.
Slide 35 - Tekstslide
Blok 7
Woordsoorten
Leren wat een telwoord is
Slide 36 - Tekstslide
Blok 8
Woordsoorten
Leren wat een rangtelwoord is
Slide 37 - Tekstslide
Meer lessen zoals deze
Les 2 week 37 tegenwoordige tijd leerjaar 1 PW/OA
Augustus 2023
- Les met
33 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
WerkwoordSpelling
Mei 2020
- Les met
36 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
Werkwoordspelling
Maart 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
Juni 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
September 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
Werkwoordspelling
November 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Secundair onderwijs
WerkwoordSpelling
September 2021
- Les met
26 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1
WerkwoordSpelling
November 2020
- Les met
21 slides
Nederlands
MBO
Studiejaar 1