H3 H1.4 de waarde van geld

• Economie
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

§ 1.4 De waarde van geld

§1.4 De waarde van geld

 Lesdoelen:

• Je kunt de 4 waarden van geld in praktijksituaties   benoemen.
• Je kunt uitleggen waardoor een waarde kan dalen of stijgen.
• Je kunt de 3 functies van geld onderscheiden.
• Je kunt omschrijven in welke situaties in het         betalingsverkeer je chartaal en giraal geld gebruikt.

Terugblik § 1.3

Wat is directe ruil?

1. Ruilen zonder geld
2. Ruilen met geld

Je koopt een shirt in een kledingwinkel en pint het bedrag.
Hier is sprake van:

1. directe ruil
2. indirecte ruil

Vroeger werd men in zout uitbetaald en kon je in winkels met zout betalen. Is dit een voorbeeld van directe ruil?

1. Ja, want er komt geen geld bij kijken
2. Nee , want het zout werd gebruikt als hoe wij geld nu gebruiken
3. Nee , want zout kan niet gebruikt worden als geld
4. Ja, want je ruilt een goed voor een ander goed

Waarom ruilden mensen vroeger alleen op directe wijze?

Leg uit waarom de arbeidsproductiviteit stijgt als de arbeidsverdeling toeneemt

§ 1.4 De waarde van geld

Vier waardes van geld

• Nominale waarde:
   de waarde die op het geld staat.
• Intrinsieke waarde: 
   de materiaalwaarde van het geld
  
  Intrinsieke waarde ≤ nominale waarde

Vier waardes van geld

• Interne waarde:  
  de hoeveelheid goederen en diensten
  die je in eigen land met een euro koopt.
• Externe waarde:  
  de hoeveelheid buitenlands geld
  die je met een euro koopt.

Geld is vertrouwen

Huidig geld = fiduciair geld

Wat is de taak van de DNB?

Functies van geld

Geld heeft drie functies:

• De ruilfunctie
• De rekenfunctie
• De oppotfunctie

Chartaal geld:
het tastbare geld:
munten en biljetten

Giraal geld: 

onzichtbare geld: 

geld op je betaalrekening

Twee soorten geld:

Betaalmiddelen:

- munten, bankbiljetten

- pinpas

- creditcard

- acceptgiro 

- overschrijvingskaart

- internetbankieren

- mobiel bankieren

Oefenen

De intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat.

1. waar
2. niet waar

In de loop der tijd is....

1. De intrinsieke waarde toegenomen
2. De intrinsieke waarde afgenomen
3. De nominale waarde toegenomen
4. De nominale waarde afgenomen

Als je een 2 euro munt hebt die volledig van goud gemaakt is welke stelling klopt dan?

1. De intrinsieke waarde is hoger dan de interne waarde
2. De nominale waarde is hoger dan de intrinsieke waarde
3. De nominale waarde is hoger dan de interne waarde
4. De intrinsieke waarde is hoger dan de nominale waarde

Intrinsieke 

waarde 

Nominale waarde

Interne 

waarde 

Externe waarde

Waarde 

van het materiaal 

Waarde die 

op de munt staat 

Koopkracht 

van het geld 

Wissel-koers

Anke heeft begroot dat ze € 1200 nodig zal hebben voor haar vakantie in Frankrijk. Hier is sprake van geld als:

1. ruilmiddel
2. rekenmiddel
3. oppotmiddel

Sjaak werkt in een supermarkt.
A) Hij ontvangt € 180 per week.
B) Hiervan zet hij € 150 op een spaarrekening.
De functie bij "A" is ........ en bij "B" is ........ .

1. A = ruilfunctie B = oppotfunctie
2. A = rekenfunctie B = oppotfunctie
3. A = oppotfunctie B = oppotfunctie
4. A = ruilfunctie B = rekenfunctie

Wat is chartaal geld?

1. Alle briefjes en munten
2. Spaarrekening
3. Geld op de bankrekening
4. Bitcoin

Jelte gaat met zijn pinpas een bedrag van €70 euro uit de geldautomaat halen. Wat gebeurt er?

1. Het chartale en het girale geld zijn afgenomen
2. Het chartale geld is afgenomen, het girale geld is toegenomen
3. Het chartale geld is toegenomen, het girale geld is afgenomen
4. Het chartale en het girale geld zijn toegenomen

Leerdoelen zijn voor mij duidelijk geworden.

😒🙁😐🙂😃