3B - Les 3 (T2 BS3)

T2 BS3 - Veranderingen in de puberteit
Leerdoel:
2.3.1 Je kunt omschrijven wat primaire en secundaire geslachtskenmerken zijn en daarbij voorbeelden noemen.
2.3.2 Je kunt de menstruatiecyclus beschrijven.
2.3.3 Je kunt de kenmerken en functie van een eicel noemen.
2.3.4 Je kunt de kenmerken en functie van een zaadcel noemen.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

T2 BS3 - Veranderingen in de puberteit
Leerdoel:
2.3.1 Je kunt omschrijven wat primaire en secundaire geslachtskenmerken zijn en daarbij voorbeelden noemen.
2.3.2 Je kunt de menstruatiecyclus beschrijven.
2.3.3 Je kunt de kenmerken en functie van een eicel noemen.
2.3.4 Je kunt de kenmerken en functie van een zaadcel noemen.

Slide 1 - Tekstslide

Geslachtshormonen
Hormonen zijn stoffen die de werking van organen regelen. In de puberteit gaat je lichaam geslachtshormonen maken. Geslachtshormonen hebben twee taken:

1 Ze regelen de werking van de voortplantingsorganen.
2 Ze zorgen voor de lichamelijke ontwikkeling van jongen tot man en van meisje tot vrouw.

De teelballen maken mannelijke geslachtshormonen (testosteron).
De eierstokken maken vrouwelijke geslachtshormonen (oestrogenen; spreek uit: uistrogenen).

Slide 2 - Tekstslide

Primaire geslachtskenmerken
De primaire geslachtskenmerken zijn al bij de geboorte aanwezig. ‘Primaire’ betekent ‘eerste’. Primaire geslachtskenmerken zijn:

• bij jongens de penis en de balzak
• bij meisjes de clitoris en de schaamlippen

Niet alle kinderen worden als jongen of meisje geboren. Bij intersekse kinderen zien de primaire geslachtskenmerken er anders uit. Bijvoorbeeld een vergrote clitoris of geen penis.

Slide 3 - Tekstslide

Secundaire geslachtskenmerken
In de puberteit ontstaan de secundaire geslachtskenmerken. ‘Secundaire’ betekent ‘tweede’. Secundaire geslachtskenmerken ontstaan onder invloed van geslachtshormonen.



Slide 4 - Tekstslide

De menstruatie
Tijdens de menstruatie wordt het baarmoederslijmvlies afgebroken. Een deel van het slijmvlies met wat bloed komt door de vagina naar buiten. De menstruatie duurt meestal drie tot vijf dagen. Een ander woord voor menstruatie is ongesteld zijn.


Tijdens de menstruatie kan het meisje buikkrampen hebben. Dat komt doordat de spieren in de baarmoederwand samentrekken. Dit helpt om het slijmvlies naar buiten af te voeren.

Slide 5 - Tekstslide

De menstruatiecyclus
Na de menstruatie wordt het baarmoederslijmvlies weer opgebouwd. Dit gebeurt onder invloed van de vrouwelijke geslachtshormonen. Ondertussen rijpt er een eicel. Ongeveer 14 dagen na het begin van de menstruatie vindt de ovulatie (eisprong) plaats. Het slijmvlies in de baarmoeder is dan dik.

Als de eicel niet wordt bevrucht, wordt het baarmoederslijmvlies weer afgebroken. Ongeveer 14 dagen na de eisprong begint de menstruatie. Als de eicel wel wordt bevrucht, blijft het baarmoederslijmvlies dik. De vrouw wordt dan niet ongesteld.


Slide 6 - Tekstslide

De menstruatiecyclus


De periode van de eerste dag van een menstruatie tot de eerste dag van de volgende menstruatie duurt ongeveer 28 dagen. Deze periode noem je de menstruatiecyclus.
De menstruatiecyclus duurt niet bij iedere vrouw even lang. Bij veel vrouwen duurt de menstruatiecyclus langer of korter. Hij kan ook onregelmatig zijn, vooral de eerste jaren. De ene menstruatiecyclus duurt dan langer dan de andere. Je weet dan niet precies wanneer je weer ongesteld wordt.
Een vrouw kan ongesteld worden vanaf de puberteit tot aan de overgang (rond het 50e levensjaar).

Slide 7 - Tekstslide

De menstruatiecyclus

Slide 8 - Tekstslide

Eicellen
Een eicel is een van de grootste cellen van het menselijk lichaam. De eicel bevat veel voedingsstoffen. Daardoor is hij zo groot. Deze voedingsstoffen heeft de eicel nodig tijdens de reis van de eierstok naar de baarmoeder. Een bevruchte eicel gebruikt de voedingsstoffen om te groeien. Een eicel kan zich niet zelf voortbewegen. Haartjes aan de binnenkant van de eileider verplaatsen de eicel.

Slide 9 - Tekstslide

Zaadcellen
Een zaadcel is juist erg klein. Zaadcellen hebben een kop en een zweepstaart. De kop is belangrijk voor de bevruchting. Met de zweepstaart beweegt de zaadcel zich voort. Een zaadcel bevat geen voedingsstoffen. De zaadblaasjes en de prostaat voegen vocht met voedingsstoffen toe. Uit dit vocht haalt de zaadcel de voedingsstoffen die hij nodig heeft.

Slide 10 - Tekstslide

Zaadcel vs. eicel
Maak in je schrift een Venn-diagram over de verschillen en de overeenkomsten tussen zaadcellen en eicellen.
Zaadcel
Eicel
Beide

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Lees 2.3 zelfstandig door.
Maak de opdrachten van 2.3.
Maak de test jezelf van 2.3 (groene score = afgerond). 

Dit is een van de onderdelen van het huiswerk voor volgende week dinsdag. 

Slide 12 - Tekstslide