herhaling proefwerkweek - deel 1 (1 kader)

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Herhaling proefwerkweek 1

klas 1 kader

Leerdoel 

Je kunt persoonsvorm en onderwerp in een zin benoemen.

De persoonsvorm

Kenmerken van de persoonsvorm:

• Het is altijd een werkwoord
• Aan de persoonsvorm kun je zien in welke tijd de zin staat en je kunt zien of het om één of meer personen/dingen gaat.

Hoe vind je de persoonsvorm dan?

• De vraagproef;
• De tijdproef.

Zo vind je het onderwerp

1. Zoek de persoonsvorm.

2. Vraag: wie of wat + pv?

Het antwoord op deze vraag is het onderwerp.

Bijv: -Isa loopt naar het restaurant.

1. PV=loopt

2 OW= Wie of wat loopt? OW=Isa

De persoonsvorm is altijd een...

1. lidwoord
2. zelfstandig naamwoord
3. werkwoord
4. voorzetsel

Wat is de persoonsvorm?

Mevrouw Toledo legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw Toledo
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Toledo legt het onderwerp uit.

1. Mevrouw Toledo
2. legt
3. het onderwerp
4. uit

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ga jij op vakantie?

1. Wanneer
2. ga
3. jij
4. op vakantie

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ga jij op vakantie?

1. Wanneer
2. ga
3. jij
4. op vakantie

Noteer de persoonsvorm en het onderwerp onder elkaar
Alleen op zaterdag eten we friet.
persoonsvorm =
onderwerp =

Leerdoel 

Je kunt lidwoorden en zelfstandige naamwoorden in een zin benoemen. 

Zelfstandige naamwoorden

Lidwoorden

• De + het: bepaald lidwoord

• Een: onbepaald lidwoord

• Horen altijd bij een zelfstandig naamwoord

De

verkoper

glimlacht.

Werkwoord

Lidwoord

Zelfstandig naamwoord

zelfstandige naamwoorden.......

Volgende

maand

wordt

het

park

feestelijk

geopend

zelfstandige naamwoorden

In

Amsterdam

ergeren

veel

mensen

zich

aan

hondenpoep

in

de

straat.

Leerdoel 

Je kunt persoonsvormen in de tegenwoordige tijd goed spellen.

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

smurfT, dus: beantwoordt

smurfT, dus: rijdt

smurfT, dus:

houdt 

smurf, dus: meld

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

De jongen (lopen) naar school.

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

Mijn vader (houden) van Feyenoord.

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

Vandaag (oefenen) wij de hele les voor de proefwerkweek.

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

Ik (bieden) 50 euro voor die fiets.

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

Wanneer (beantwoorden) jij dat mailtje?

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

Wanneer (beantwoorden) jij dat mailtje?

Vul de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd in.

Jij (veranderen) ook nooit!