This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.
PV = het werkwoord wat verandert als je de zin in een andere tijd zet!
OW = wie + pv? wat + pv?
GEZ = PV + eventueel andere werkwoorden in een zin
Tim | graaft | een kuil.
Wat graaft Tim? Tim graaft een kuil.
lijdend voorwerp = een kuil
Een speler | roept | de grensrechter.
Wie roept een speler? De speler roept de grensrechter.
lijdend voorwerp = de grensrechter
Elin | vertelt | een verhaal.
Wat vertelt Elin? Elin vertelt een verhaal.
lijdend voorwerp = een verhaal
Lukt het je om het
lijdend voorwerp van de zin steeds te vinden?
Voor de zekerheid nog een voorbeeld.
Martijn | hangt | zijn jas | aan de kapstok.
Wat hangt Martijn? Martijn hangt zijn jas.
lijdend voorwerp = zijn jas