Bijzinnen met cuando + indicativo
Voorbeeld 1: cuando + indicativo + pasado- Cuando estuve la semana pasada en España, visité a mi amiga.
(Toen ik vorige week in Spanje was, bezocht ik mijn vriendin.)
- Cuando era pequeña visitaba a mi abuela todos los lunes. (Ik bezoch mijn oma elke maandag toen ik klein was).
Voorbeeld 2: cuando + indicativo + presente
Cuando estoy en el instituto, compro bocadillos en la cafetería.
Let op: optie 2 gebruik je wanneer er zekerheid is in de nabije toekomst! Het gaat om een gewoonte.