H7.3 Wat levert het op

3 OlyB
7.3 Wat levert het op?
1 / 13
next
Slide 1: Slide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 13 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

3 OlyB
7.3 Wat levert het op?

Slide 1 - Slide

Lesdoelen 7.3

-Je kunt met voorbeelden uitleggen wat investeren inhoudt.


-Je kunt uitleggen welke factoren een rol spelen bij het doen van een investering.

-Je kunt verschil aangeven tussen nominale en reële rente en je kunt hiermee rekenen.


Slide 2 - Slide

  • Tweetallen maken
  • Een idee, wat gaan jullie beginnen?
  • Waarom, wat wil je bereiken
  • Visie, doelstelling
  • Ondernemingsvorm, waarom motiveren?

Slide 3 - Slide

Vaste en variabele kosten
vaste kosten
  • huisvesting
  • rentekosten
  • personeelskosten?
  • contributies
variabele kosten
  • zakelijk verbruik
  • schoonmaak
  • wasserij
  • personeel?

Slide 4 - Slide

Investeren

Investeren
Investeren:
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen, zoals machines, gereedschappen of gebouwen.
Bedoeld om meer, beter of goedkoper te kunnen produceren

Slide 5 - Slide

Factoren bij investeren
  1. Vooruitzichten
  2. Rente (De prijs van geld)
  3. Economische situatie
  4. Innovatie (Het succesvol introduceren van nieuwe producten of productieprocessen)


Slide 6 - Slide

Als de prijzen stijgen wordt de rente die je moet betalen naar verhouding minder waard.

Door inflatie is de reële rente lager dan de nominale rente.

Nominaal: Rente uitgedrukt in euro’s.
Reële rente: Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie.


Slide 7 - Slide

Reële rente berekenen
De reële rente kun je berekenen met de volgende formule:
indexcijfer nominale rente/ indexcijfer inflatie x 100

Voorbeeld

Slide 8 - Slide

Reële rente berekenen
Voorbeeld
Een ondernemer leent geld tegen 5% rente. De inflatie is 3%.

Het indexcijfer van de rente wordt: 105
Het indexcijfer van de inflatie wordt: 103
Het indexcijfer van de reële rente is: 105 ÷ 103 × 100 = 101,94

Een indexcijfer van 101,94 betekent dat de reële rente 1,94% bedraagt.


Slide 9 - Slide

Loonkosten zijn:
A
variabele kosten
B
vaste kosten

Slide 10 - Quiz

Variabele kosten zijn:
A
kosten die niet veranderen met de drukte in het bedrijf
B
kosten die wel veranderen met de drukte in het bedrijf

Slide 11 - Quiz

Investeren is:
A
Het kopen van nieuwe kapitaalgoederen
B
Het kopen van nieuwe consumptiegoederen
C
Het in dienst nemen van geschoolde werknemers
D
Het in dienst nemen van ongeschoolde werknemers

Slide 12 - Quiz

Welke reele rente ontvang je?
Nominaal is 2% en inflatie is 3%?
A
-0.97%
B
-1%
C
0.97%
D
1%

Slide 13 - Quiz