HS 4 Grammatica woordsoorten: Onbepaald voornaamwoord

HS 4 Grammatica woordsoorten

Onbepaald voornaamwoord
1 / 20
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 2

This lesson contains 20 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

HS 4 Grammatica woordsoorten

Onbepaald voornaamwoord

Slide 1 - Slide

Leerdoelen
  • Je weet wat een onbepaald voornaamwoord is
  • Je weet een onbepaald voornaamwoord te herkennen in de zin.

Slide 2 - Slide

Onbepaald voornaamwoord
Onbep. vnw= 
Wijst iets of iemand aan, maar het is nog niet bepaald precies wie of wat.

Je kent al:
- Aanwijzend voornaamwoord
- Vragend voornaamwoord
- Bezittelijk voornaamwoord
- Persoonlijk voornaamwoord

Slide 3 - Slide

Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden


Iemand, niemand, iedereen, men, menige, iets, niets, alles, iedereen, ieder(e), elk, (een) zekere.

Slide 4 - Slide

wat voor soort vnw is 'men'
A
vragend voornaamwoord onbepaald voornaamwoord
B
aanwijzend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
der, die of das 34

Slide 5 - Quiz

wat is 'zijn' niet?
A
werkwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
bezittelijk voornaamwoord

Slide 6 - Quiz


Wat heb je gisteren gedaan?

Wat =
A
Vragend voornaamwoord
B
betrekkelijk voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
aanwijzend voornaamwoord

Slide 7 - Quiz

Iemand loopt naar de bakker.
Iemand =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
onbepaald voornaamwoord

Slide 8 - Quiz

Wij begrijpen elkaar als geen ander.
A
wederkerend voornaamwoord
B
wederkerig voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
nevenschikkend voegwoord

Slide 9 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quiz

'je' is een....
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quiz

'van' is een ...?
A
lidwoord
B
voorzetsel
C
bezittelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 12 - Quiz

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 13 - Quiz

Wie heeft het schoolfeest georganiseerd?
'wie' =
A
aanwijzend voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord
C
vragend voornaamwoord
D
bezittelijk voornaamwoord

Slide 14 - Quiz

Het meisje DAT hij leuk vindt
A
Bezittelijk voornaamwoord
B
Aanwijzend voornaamwoord
C
Betrekkelijk voornaamwoord
D
Persoonlijk voornaamwoord

Slide 15 - Quiz

Wil jij wat drinken? Wat =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
vragend voornaamwoord
C
onbepaald voornaamwoord
D
betrekkelijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Die jongen is morgen jarig.

die = ...
A
aanwijzend voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord
C
betrekkelijk voornaamwoord
D
persoonlijk voornaamwoord

Slide 17 - Quiz

Ik weet nu wat een onbepaald voornaamwoord is.
A
Ja
B
Nee

Slide 18 - Quiz

Voeg hier een foto toe van je opdrachten 1, 2 en 6 van Grammatica zinsdelen HS 4. (huiswerk vorige week)

Slide 19 - Open question

Hw wk 22
Maken opdrachten 1, 3 en 4 van Grammatica Woordsoorten HS 4.

Blz. 151 en 152 van je boek. 

Slide 20 - Slide