This lesson contains 16 slides, with text slides.
Wat maakt het verschil in vorm (der, den, dem)?
Der Supermarkt ist hier um die Ecke
Besuchst du den Supermarkt oft?
Ich gehe oft zu dem Supermarkt.
Om te bepalen welke vorm van het lidwoord je moet bepalen:
Voorzetsel -> vaste voorzetsels 3e of 4e-> gebruik het blad
Werkwoord -> vast werkwoord naamval?-> gebruik het blad
Ontleden -> onderwerp-> lijdend vw-> meewerkend vw
Voorzetsels
Werkwoord
Ontleden
Ich bin mit d______ Lehrer(m) da gewesen
Ich nehme ein________ Apfelsaft(m)
Das Auto aus d_________ Richtung Deventer fuht zu schnell.
41-> blz. 65-> beschrijf de vorm
42-> blz. 66-> maak goede vorm-> 1e of 4e
43-> blz. 66/67-> markeer de voorzetsels-> vul de vorm in
44-> blz. 67-> zoek de juiste vertaling
in de auto
op de auto
naast de auto
met de auto
zonder de auto
onder de auto
bij de auto
Voorzetsels 3e
- mit
- nach
- bei
- von
- seit
- zu
- aus
Voorzetsels 4e
- ohne
- durch
- für
- bis
- um
- gegen
Voorzetsels 3e of 4e
- an- auf
- hinter
- neben
- zwischen
- vor
- über
Werkbladen-> vul de voorzetsels in-> zoek eventueel op in je boek