3D Dienstag, den 10 Dezember 2024 persoonlijk en vragend vnw 1e 3e en 4e naamval

Dienstag, den 10. Dezember 2024
Grammatik Kapitel 2: GESUNDHEIT
  1. Satzanalyse
  2. Präpositionen
  3. Verben im dritten Fall
1 / 34
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

This lesson contains 34 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 60 min

Items in this lesson

Dienstag, den 10. Dezember 2024
Grammatik Kapitel 2: GESUNDHEIT
  1. Satzanalyse
  2. Präpositionen
  3. Verben im dritten Fall

Slide 1 - Slide

Grammatik
Satzanalyse (zinsontleding):
  • Nominativ = onderwerp = 1e naamval
  • Dativ = meewerkend voorwerp = 3e naamval
  • Akkusativ = lijdend voorwerp = 4e naamval

Präpositionen (voorzetsels):
  • 1e naamval  => geen voorzetsels
  • 3e naamval => mit nach bei seit von zu aus
  • 4e naamval => bis durch für gegen ohne um entlang

Slide 2 - Slide

Grammatik
Werkwoorden 3e naamval (voor wie / aan wie):
antworten     helfen     begegnen     erklären     erzählen     gratulieren     raten      vertrauen
glauben     schenken     schicken     zeigen     überreichen     schreiben     sagen      geben
gehören   bringen
Voorbeelden (aan/voor wie?):
  • Je laat iets zien aan iemand => zeigen
  • Je geeft iets aan iemand => geben
  • Je zegt iets aan/tegen iemand => sagen
  • Je stuurt iets aan iemand => schicken
  • Je vertelt iets aan iemand => sagen

Slide 3 - Slide

Doelen:
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als meewerkend voorwerp te gebruiken.
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord als lijdend voorwerp te gebruiken
  • Je leert het persoonlijk en vragend voornaamwoord met de voorzetsels 3e en 4e naamval te gebruiken

Slide 4 - Slide

Voorzetsels 4e naamval
bis              tot
durch        door
für               voor
gegen        tegen
ohne           zonder
um               om
entlang      langs (evenwijdig)
Voorzetsels 3e naamval
mit           met
nach        naar
bei            bij
seit           sinds
von           van
zu              naar (bij personen)
aus            uit

Slide 5 - Slide

Persoonlijk voornaamwoorden 4e naamval
ich                                      mich
du                                       dich
er                                        ihn
sie                                      sie
es                                       es

wir                                     uns
ihr                                      euch
sie                                     sie
Sie                                     Sie

wer                                    wen
Persoonlijke voornaamwoorden 3e naamval
mir
dir
ihm
ihr
ihm

uns
euch
ihnen
Ihnen

wem

Slide 6 - Slide

Satzanalyse
Volgorde zinsontleding:
  1. onderwerp
  2. lijdend voorwerp
  3. meewerkend voorwerp

Slide 7 - Slide

Ontleden: onderwerp 
Hoe vind je het onderwerp in een zin? Welke vraag stel je?
- Wie (wat) + persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm (pv)?
1. Maak de zin vragend; de persoonsvorm komt vooraan.
2. Zet de zin in een andere tijd; het woord dat verandert is de persoonsvorm.

Slide 8 - Slide

Ontleden: Lijdend vw. 
Hoe vind je het lijdend voorwerp (lv)?
1. Zoek het onderwerp
2. Stel de vraag: wie/wat + gezegde + onderwerp
3. Antwoord op deze vraag → het lijdend voorwerp


Slide 9 - Slide

Ontleden: meewerkend vw. 
Hoe vind je het meewerkend voorwerp (mv) in een zin?
1. Zoek eerst de persoonsvorm, het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp in de zin.
2. Zet Aan wie of Voor wie voor het onderwerp, het gezegde en het eventuele lijdend voorwerp.
3. Staat het woord -aan of het woord -voor in een zin, dan weet je al dat er een meewerkend voorwerp in de zin zit.
4. In een zin kan altijd maar één meewerkend voorwerp zitten.

Slide 10 - Slide

Vragend vnw
Vragend nww → wie in het Nld → in Duits wer, wem of wen

Tip:
Vervang het vragend vnw door een naam → het ontleden van de zin gaat nu makkelijker!!!!

Slide 11 - Slide

Stappenplan:
  1. Staan er voorzetsels van de 3e of de 4e naamval in de zin?
  2. Staan er werkwoorden 3e naamval in de zin?
  3. Ja, kijk in het schema en vul het juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.
  4. Nee → ontleed de zin: Als 1e het onderwerp, daarna het lijdend vw, als laatste het meewerkend vw. 
  5. Zoek in het schema naar de juiste vorm van het persoonlijk of vragend vnw in.

Slide 12 - Slide

Slide 13 - Video

Hausaufgaben Woche 50
L Lernliste Seiten 88-89 helemaal
L Grammatik Seite 90 + aantekeningen + A4 schema!!

M Aufgaben 25 t/m 29 Seiten 69-71

Slide 14 - Slide

Onderwerp of meewerkend vw?
Zet het persoonlijk vnw ihr in de juiste vorm:

Was hat er .... gesagt?

Slide 15 - Open question

Pers. vnw 1e, 3e of 4e naamval?
Bin .... (ich) nach .... (jullie) an der Reihe?

Slide 16 - Open question

Pers. vnw 1e, 3e of 4e naamval?
Liebe Suse, (ik) ... liebe (jij) ... so!

Slide 17 - Open question

Pers. vnw 1e, 3e of 4e naamval?
.... (zij) hat einen modernen Computer.

Slide 18 - Open question

Pers. vnw 1e, 3e of 4e naamval?
Sind das deine Bücher? Ja, sie gehören .... (ik)

Slide 19 - Open question

Pers. vnw 1e, 3e of 4e naamval?
Im Kaufhaus habe (ik) ..... (hij) ..... lange gesucht.

Slide 20 - Open question

Pers. vnw 1e 3e of 4e naamval?
Das Mädchen hat Größe 98. Das Hemd passt ..... (das Mädchen in pers.vnw zetten in juiste vorm) nicht gut, es ist zu kurz.

Slide 21 - Open question

Onderwerp of meewerkend vw?
Zet het vrg. vnw. wer in de juiste vorm:
.... hat dir eine SMW geschickt?

Slide 22 - Open question

Vrg. vnw. 1e, 3e of 4e naamval?
Weißt du eigentlich, (wer) .... das Modeprogramm im ZDF präsentiert?

Slide 23 - Open question

Onderwerp of meewerkend vw?
Zet het persoonlijk vnw. du in de juiste vorm: Wann hast .... ihm geantwortet?

Slide 24 - Open question

Pers. vnw. 1e, 3e of 4e naamval?
Habt ihr etwas .... (tegen ons)?

Slide 25 - Open question

Vrg. vnw. 1e 3e of 4e naamval?
.... (tegen wie) kämpft er?

Slide 26 - Open question

Pers. vnw. 1e, 3e of 4e naamval?
Ich bin ihr Freund. Sie hat es für ... (ik) getan.

Slide 27 - Open question

Pers. vnw 1e, 3e of 4e naamval?
.... (jullie) seid viel zu laut.

Slide 28 - Open question

Pers. vnw. 1e, 3e of 4e naamval?
Ist deine Schwester bei .... (jij) zu besuch?

Slide 29 - Open question

Pers. vnw. 1e, 3e of 4e naamval?
Ohne .... (jij) habe ich keine Lust zu fahren.

Slide 30 - Open question

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
.... (wie) hat die Toilette sauber gemacht?

Slide 31 - Open question

Pers. vnw. 1e, 3e of 4e naamval?
Ich stehe mit .... (hij) auf dem Balkon.

Slide 32 - Open question

Pers. of vrg vnw 1e 3e of 4e naamval?
Herr Braun kommen .... (u) morgen zu .... (wij)

Slide 33 - Open question

Onderwerp of meewerkend vw?
Zet het persoonlijk vnw. du in de juiste vorm:
Sie bringt .... morgen dein neues Rennrad

Slide 34 - Open question