This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes and text slides.
Lesson duration is: 30 min
Items in this lesson
Verkleinwoorden
Slide 1 - Slide
Verkleinwoorden
- Een verkleinwoord is altijd een zelfstandig naamwoord. - Verkleinwoorden zijn altijd het-woorden. - Er zijn vijf uitgangen die een verkleinwoord kan hebben: -je, -tje, -etje, -pje, -kje
Slide 2 - Slide
Verkleinwoorden
Bij de meeste woorden voeg je -je toe.
huisje
muisje
stadje
dorpje
koekje
Slide 3 - Slide
Verkleinwoorden
Na een l, n, w, r of klinker komt -tje
tafeltje
deurtje
tafeltje
Slide 4 - Slide
Verkleinwoorden
Na een m komt -pje
boompje
raampje
alarmpje
Slide 5 - Slide
Verkleinwoorden
Woorden die eindigen op een -o of een -a, moet je de klinker verdubbelen
auto --> autootje
papa --> papaatje
Woorden die eindigen op -y of -u , dan moet je een apostrof schrijven
tiramisu --> tiramisu'tje
baby --> baby'tje
Slide 6 - Slide
Verkleinwoorden
Woorden die eindigen op een -i , dan schrijf je -ietje
ski --> skietje
kiwi --> kiwietje
Woorden die eindigen op -é, dan schrijf je - eetje
café --> cafeetje
Slide 7 - Slide
Verkleinwoorden
Bij woorden die eindigen op -ng schrijf je -nkje of -etje.