Woordenschat H1: Vergelijking (woensdag 5 okt, herhaling donderdag 29 sept)

WELKOM 2HA

  • Neem plaats volgens de plattegrond.
  • Pak alvast je boek.
  • Doe je schrift alvast even open, zodat ik het huiswerk kan checken.
1 / 21
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

This lesson contains 21 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

WELKOM 2HA

  • Neem plaats volgens de plattegrond.
  • Pak alvast je boek.
  • Doe je schrift alvast even open, zodat ik het huiswerk kan checken.

Slide 1 - Slide

1. Verder met H1: Woordenschat, over beeldspraak en vergelijkingen.
2. Huiswerk checken en bespreken.
3. H1 afmaken.
4. Het SO inzien.

Wat gaan we vandaag doen?

Slide 2 - Slide

  • Je weet wat figuurlijk taalgebruik is en waarom we dit gebruiken.
  • Je kunt vergelijkingen herkennen en begrijpen.
  • Je hebt Woordenschat H1 afgerond.
Lesdoelen

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

Letterlijk: Je zegt precies wat je bedoelt.

  • Ik luister de hele middag naar hetzelfde liedje.

  • Die man stinkt en is heel rijk.
Figuurlijk: Je zegt iets anders dan je daadwerkelijk bedoelt.

  • Het is altijd weer hetzelfde liedje.

  • Die man is stinkend rijk.

Letterlijk
Figuurlijk
taalgebruik
taalgebruik

Slide 5 - Slide

Slide 6 - Slide

  •  Waarom gebruiken we vergelijkingen?
  • Twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.
  • Een object (o) = iets uit de werkelijkheid en een beeld (b) = iets waar het object op lijkt.
Te herkennen aan signaalwoorden van vergelijking.
'Na de halve marathon was hij (object) zo rood als een tomaat (beeld).'

De vergelijking

Slide 7 - Slide

Slide 8 - Video

Woordenschat H1: Opdracht 1
a) zo bang als een wezel
b) zo blind als een mol
c) zo doof als een kwartel
d) zo fris als een hoentje
e) zo gezond als een vis



f) zo nijdig als een spin
g) zo sluw als een vos
h) zo sterk als een beer
i) zo vrij als een vogel
j) zo ziek als een hond
 

Slide 9 - Slide

Woordenschat H1: Opdracht 2
1 Jan en alleman: alle aanwezigen
2 relatief: nogal; tamelijk
3 recente: nieuwe
4 norm: regel
5 introduceren: voorstellen
6 nooit ofte nimmer: helemaal nooit
7 langdradige: langdurige en saaie
8 kwelling: grote last




9 onderhevig: gebonden
10 standaard: norm; regel
11 gangbaar: gewoon
12 variaties: verschillen
13 demonstreren: duidelijk maken; laten zien
14 internationaal: op de hele wereld
15 non-verbaal: niet in woorden; in gebaren
16 lokale: plaatselijke

Slide 10 - Slide

Woordenschat H1: Opdracht 2.4
al. 1 buigen als een knipmes: zeer onderdanig doen
al. 2 zo oud als de weg naar Rome: heel erg oud
al. 3 zo eerlijk als goud: volkomen eerlijk
al. 3 zo doof als een kwartel: stokdoof
al. 3 Oom Gerard is net een spraakwaterval: hij is voortdurend aan het woord
al. 4 een hoofd als een boei: een vuurrood hoofd
al. 4 als haringen in een ton: heel dicht op elkaar
al. 5 zo brutaal als de beul: zeer brutaal; heel onbehouwen; bot
al. 6 zo klaar als een klontje: volkomen duidelijk





Slide 11 - Slide

Woordenschat H1: Opdracht 3
a) dijk
b) draak
c) kalf
d) kast
e) kwal
f) reus
g) schat
h) wolk

- baby
- conditie
- hond
- huis
- film
- kerel
- meid
- vent

Slide 12 - Slide

Woordenschat H1: Opdracht 3
1 a)een dijk (b) van een conditie (o)
b) een draak (b) van een film (o)
c) een kalf (b) van een hond (o)
d) een kast (b) van een huis (o)
e) een kwal (b) van een vent (o)
f) een reus (b) van een kerel (o)
g) een schat (b) van een meid (o)
h) een wolk (b) van een baby (o)
2 eigen antwoord


Slide 13 - Slide

Woordenschat H1: Opdracht 4

Slide 14 - Slide

a bloeden als een rund: hevig bloeden
b kloppen als een zwerende vinger: helemaal juist zijn
c leven als God in Frankrijk: zorgeloos, gemakkelijk leven
d roken als een schoorsteen: heel veel roken
e stelen als de raven: alles wegnemen
f vechten als een leeuw: hevig vechten
g werken als een paard: heel hard werken
h zwijgen als het graf: volkomen zwijgen

Woordenschat H1: Opdracht 4

Slide 15 - Slide

Woordenschat H1: Opdracht 5 en 6
= huiswerk
  • Vul woorden in op de puntjes.
  • Zoek de betekenis op.

Slide 16 - Slide

Wat is in deze vergelijking het beeld (b) en
wat is het object (o)?
Het Nederlands elftal heeft gevochten als een leeuw.

Slide 17 - Open question

Wat is in deze vergelijking het beeld (b) en wat is het object (o)?
Mijn moeder werkt al jarenlang als een paard.

Slide 18 - Open question

Wat betekent de volgende vergelijking?
'Leven als God in Frankrijk.'

Slide 19 - Open question

Wat betekent de volgende vergelijking?
'Bloeden als een rund.'

Slide 20 - Open question

  • Je weet wat figuurlijk taalgebruik is en waarom we dit gebruiken.
  • Je kunt vergelijkingen herkennen en begrijpen.
  • Je hebt Woordenschat H1 afgerond.
Lesdoelen

Slide 21 - Slide