Kapitel 4

       Kapitel 4 
Das ist mein Ding!
1 / 25
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

This lesson contains 25 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

       Kapitel 4 
Das ist mein Ding!

Slide 1 - Slide

Lees Kapitel 4 Seite 4 en 5
maak de eerste opdrachten op deze pagina's, succes!
Landeskunde Aufgabe 1
Ben je klaar? Laat het aan mij zien!

Slide 2 - Slide

herhaling hoofdletters
maak opdracht 4 in het werkboek, je hebt er 3 minuten voor
stopwatch
00:00

Slide 3 - Slide

Lees in het werkboek Aufgabe 3 (Rätsel)           op Seite 8 en maak de opdracht

Slide 4 - Slide

Bruder
Schwester
Oom
tante
Vater
Mutter
zus
Broer
Onkel
Tante
vader
moeder

Slide 5 - Drag question

maak nu opdracht 8


Stoplicht op orange betekent dat er vragen mogen worden gesteld aan de leraar of zachtjes met elkaar samenwerken en overleggen
heb je een vrag, kom naar mij!

Slide 6 - Slide

opdracht 8A extra oefening en game woordenlijst als extra oefening
opdracht 8 A extra oefening en game woordenlijst zijn extra oefeningen voor de toppers!




Slide 7 - Slide

    neem nu een minuut pauze 
timer
1:00

Slide 8 - Slide

Je kijkt nu naar de uitlegvideo over het werkwoord 'haben'. 
                 Let goed op!

Slide 9 - Slide

Slide 10 - Video

Maak nu de opdracht 16 in het werkboek, je hebt er 10 minuten voor

stoplicht op rood betekent alleen werken!

Slide 11 - Slide





Ich




du




er,sie,es




wir




ihr




sie




Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
haben

Slide 12 - Drag question

Lees Aufgabe 9 op Seite 11 en        beantwoord de vragen, je hebt er 5 minuten voor.
Laat de antwoorden aan mevrouw Frost zien
timer
5:00

Slide 13 - Slide

Luister (höre) Aufgabe 10 Seite 12 met oordoppen en             zet de tekeningen op de juiste volgorde.
Moeilijk? kom naar mevrouw Frost

Slide 14 - Slide

Voor de harde werkers!
Extra Aufgabe: Seite 12 Aufgabe 11

Slide 15 - Slide

Ich...........(hebben) gegessen.
A
haben
B
hab
C
habe
D
hat

Slide 16 - Quiz

Wir (haben)…….geschwommen und (sein)…….nach Hause gelaufen.
A
hat/sein
B
haben/ist
C
haben/sind
D
hast/sind

Slide 17 - Quiz

Du (sein)lieb, du(haben)mir ein Geschenk gegeben.
A
bist/hat
B
sein/haben
C
ist/hast
D
bist/hast

Slide 18 - Quiz

Tragt die richtige Verbform von haben und sein ein.
….( zijn) ihr heute zu Hause?
A
sind
B
sein
C
wart
D
seid

Slide 19 - Quiz

De juiste vorm.

Wir ________ kein Geld mehr.
A
hast
B
sind
C
haben
D
sein

Slide 20 - Quiz

En nu volgt een herhaling van 'du'oder 'Sie'.....

Slide 21 - Slide

Tegen je tante, 45 jaar.
A
Sie
B
du

Slide 22 - Quiz

Wat zeg je tegen een klant .
A
du
B
Sie

Slide 23 - Quiz

Wat zeg je tegen je oma?
A
du
B
Sie

Slide 24 - Quiz

Wat zeg je tegen je vader?
A
du
B
Sie

Slide 25 - Quiz