H1 Marketing opdrachten en oefenvragen (les 5 maart)

Vandaag
50 oefenvragen LessonUp
&
Pauze
&
Opdrachten boek maken en bespreken
&
SPL
1 / 53
next
Slide 1: Slide
BedrijfseconomieMBOStudiejaar 4

This lesson contains 53 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Vandaag
50 oefenvragen LessonUp
&
Pauze
&
Opdrachten boek maken en bespreken
&
SPL

Slide 1 - Slide

Hoofdstuk 1
Opdrachten 3 t/m 29

Slide 2 - Slide

Hoofdstuk 1 Marketing quizvragen

Slide 3 - Slide

De productlevenscyclus heeft 4 fasen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 4 - Quiz

Wat is het verschil tussen het marketingconcept en het maatschappelijk marketingconcept?
A
Het maatschappelijk marketingconcept richt zich op de maatschappij en niet op bedrijven.
B
Het maatschappelijk marketingconcept houdt rekening met people, planet en profit.
C
Het maatschappelijk marketingconcept houdt rekening met wensen van huishoudens
D
Het marketingconcept houdt rekening met het milieu

Slide 5 - Quiz

Klantenservice is een belangrijk instrument bij relatiemarketing.
De service die je verleent nadat een klant het product heeft gekocht noem je
A
presalesservice
B
salesservice
C
aftersalesservice

Slide 6 - Quiz

Een bedrijf voor keukeninrichting denkt dat de verkoop wel weer omhoog zal gaan, nu er meer vertegenwoordigers zijn aangenomen.
Met welke marktbenadering worden de producten aangeboden?
A
Productconcept
B
Marketingconcept
C
Verkoopconcept
D
Sales

Slide 7 - Quiz

Wat houdt het marketingconcept in?
A
Goedkoop en verkrijgbaar
B
Kwaliteit van het product is belangrijk
C
Manier van verkopen is belangrijk
D
Wensen van de klant staan centraal

Slide 8 - Quiz

Van een marktbenaderingsconcept is het volgende gegeven:
Marktonderzoek is een belangrijk onderdeel van dit concept.

Het gaat hier om het volgende marktbenaderingsconcept:
A
Productieconcept
B
Productconcept
C
Verkoopconcept
D
Marketingconcept

Slide 9 - Quiz

Je kunt de T-Ford in alle kleuren krijgen, zolang het maar zwart is, is kenmerkend voor
A
productieconcept
B
productconcept
C
verkoopconcept
D
marketingconcept

Slide 10 - Quiz

Wat is geen uitgangspunt van het marketingconcept?
A
Tevreden klanten
B
Prijzen
C
Marktonderzoek en doelgroepkeuze
D
Concurrentieanalyse

Slide 11 - Quiz

Wat is geen voorbeeld van customer service
A
informatie
B
bezorgmogelijkheid
C
betalingsregeling
D
leveranciersbeoordeling

Slide 12 - Quiz

Wat is een voorbeeld van presalesservice?
A
Het demonstreren van een product
B
Het op rekening kunnen kopen van een product
C
Het vergroten van de vindbaarheid van de website van het bedrijf op internet
D
Het gratis bezorgen van goederen

Slide 13 - Quiz

Wat is de definitie van productlevenscyclus?
A
Een tactiek om de prijs van een product te verhogen
B
Een strategie om de verkoop van nieuwe producten te verhogen
C
Een marketingtechniek om klantloyaliteit te vergroten
D
Een model dat de levensduur van een product beschrijft

Slide 14 - Quiz

Wat is de generieke vraag?
A
De vraag van consumenten naar een bepaald productsoort. Bijvoorbeeld een personenauto of koelkast.
B
De vraag naar producten of diensten die als doel hebben om de behoefte van de afnemer te bevredigen. Dit kan gezien worden als de algemene vraag, zoals de vraag naar onderwijs, vraag naar amusement of vraag naar vervoer.
C
Wanneer een afnemer of consument direct naar een eindproduct vraagt. De vraag naar personenauto’s valt er wel onder terwijl de vraag naar bedrijfsauto’s er niet onder valt.
D
De vraag naar producten die te maken hebben met genen. Zoals bijvoorbeeld DNA testen.

Slide 15 - Quiz

vervangingsvraag + initiële vraag + additionele vraag =
A
effectieve vraag
B
potentiele vraag
C
maximale vraag
D
afgeleide vraag

Slide 16 - Quiz

De effectieve vraag noem je ook wel de:
A
effectieve vraag
B
maximale vraag
C
actuele vraag
D
afgeleide vraag

Slide 17 - Quiz

Wat is een kopersmarkt?
A
Een markt waarbij er meer vraag is dan aanbod
B
Een markt waarbij er meer aanbod is dan vraag
C
Een markt waarbij er maar één koper is
D
Een markt waarbij er alleen maar verkopers zijn

Slide 18 - Quiz

Er is een samenhang tussen de fase van de productlevenscyclus en de kopersgroep(en). In welke fase zijn de early adopters en early majority de belangrijkste kopersgroep?
A
Introductiefase
B
Groeifase
C
Volwassenheidsfase
D
Eindfase

Slide 19 - Quiz

Peter koopt een duurzaam artikel opnieuw aan, hoet heet deze vraag?
A
Initiële vraag
B
Vervangingsvraag
C
Additionele vraag
D
Herhalingsaankoop

Slide 20 - Quiz

De vraag naar een tweede exemplaar van een duurzaam product, dat niet als vervanging geldt. Welk soort vraag is dit?
A
Additionele vraag
B
Afgeleide vraag
C
Initiële vraag

Slide 21 - Quiz

Na het sporten heb je dorst en wil je wat drinken.
dit behoort tot de:
A
Generieke vraag
B
Primaire vraag
C
Secondaire vraag
D
Afgeleide vraag

Slide 22 - Quiz

Wat is een monopolie
A
Dat je zoveel mogelijk geld verdient aan de verkoop van een product
B
Dat alleen jij het recht hebt om te handelen in een bepaald gebied / of product
C
Dat je het recht hebt om andere mensen uit te schakelen om jouw handel te beschermen
D
Een bordspel waarbij je straten moet kopen en huisjes moet bouwen

Slide 23 - Quiz

Additionele vraag is de
A
Vraag naar een duurzaam product door afnemers die dit product al bezitten
B
Hoeveelheid van een product die in een bepaalde periode verkocht is. (effectieve vraag)
C
Vraag naar producten die wordt veroorzaakt door de finale vraag
D
Vraag naar producten om een bepaalde behoefte te bevredigen

Slide 24 - Quiz

Bij een kopersmarkt is het aanbod groter dan de vraag
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quiz

Wat zijn de goede volgorde van de Fases van de productlevenscyclus?
A
Ontwikkelen – introductie – groei – volwassen – neergang
B
Introductie – groei – ontwikkelen – neergang – volwassen
C
Groei – neergang – ontwikkelen – introductie – volwassen
D
Neergang – ontwikkelen – introductie – volwassen – groei

Slide 26 - Quiz

Bij een verkopersmarkt hebben aanbieders een sterkere positie dan afnemers
A
waar
B
niet waar

Slide 27 - Quiz

Een waardepropositie is
A
Het merk
B
De merkbeleving voor de klant
C
De waarde voor de klant
D
De kostprijs voor de klant

Slide 28 - Quiz

Wat is een kenmerk van de kopersmarkt?
A
Aanbod is groter dan de vraag.
B
Meer vraag dan aanbod.
C
Verkopers bepalen de prijs.

Slide 29 - Quiz

In welke fase van de productlevenscyclus is de bekendheid van een product het laagst?

A
In de introductiefase
B
In de groeifase
C
In de volwassenheidsfase
D
In de verzadigingsfase

Slide 30 - Quiz

Een groothandel in levensmiddelen richt zich op gezinnen. Welk segmentatiecriteria is van toepassing?
A
Geografisch
B
Demografisch
C
Psychografisch
D
Socio-economisch

Slide 31 - Quiz

Bij welke situaties is er sprake van een verkopersmarkt?
A
Het aanbod overtreft de vraag
B
Er is weinig productiecapaciteit beschikbaar
C
De vraag overtreft het aanbod
D
Er heerst een relatieve schaarste

Slide 32 - Quiz

Bij volledige mededinging zijn er veel aanbieders.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

In het adoptieproces van een nieuw product onderscheid je vijf kopersgroepen. De eerst 2,5% van de klanten die bereid zijn een nieuw product aan te schaffen noem je de
A
innovators
B
early adopters
C
early majorit
D
late majority

Slide 34 - Quiz

De Boer Hoveniers heeft op dit moment twee bedrijfswagens. Doordat het bedrijf groeit, wil De Boer drie extra bedrijfswagens aanschaffen. Van welk type vraag is hier sprake?
A
Additionele vraag
B
Initiële vraag
C
Vervangingsvraag

Slide 35 - Quiz

Wat is tot slot de laatste fase in de productlevenscyclus?
A
Verzadigingsfase
B
Neergangsfase
C
Groeifase
D
Volwassenheidsfase

Slide 36 - Quiz

Welke kopersgroep schaft als laatste een nieuw product aan?
A
Laggards
B
Innovators
C
Early adapters
D
Late majority

Slide 37 - Quiz

wat is initiële vraag?
A
vraag van koper die het product voor het eerst aanschaft
B
vraag van koper die het product vervangt
C
vraag van koper die het product toevoegt
D
potentiële vraag van koper

Slide 38 - Quiz

Wat is de marketingmix?
A
Combinatie van de zes marketinginstrumenten om zo veel mogelijk producten te verkopen.
B
Een lekker drankje in de nachtclub van Sander
C
De combinatie van bedrijven die je hebt
D
De hoeveelheid markten in een stad of dorp

Slide 39 - Quiz

Hoe komt de prijs tot stand bij volledige mededinging?
A
De ondernemer bepaalt de prijs
B
Prijs wordt bepaald door de overheid
C
Prijs komt tot stand door vraag en aanbod
D
Prijs komt tot stand door kartelvorming

Slide 40 - Quiz

Een markt met enkele aanbieders, die verschillende producten aanbieden noem je een
A
Heterogeen oligopolie
B
Homogeen oligopolie

Slide 41 - Quiz

Het kopen van een hoesje voor de Apple telefoon valt onder de:
A
generieke vraag
B
primaire vraag
C
secundaire vraag
D
afgeleide vraag

Slide 42 - Quiz

Wat betekent de term Segmentatiecriteria?
A
Criteria waar bedrijven aan moeten voldoen
B
Het verzamelen van bedrijfsgegevens en daar inzichten uit halen
C
Eigenschappen van bedrijven aan wie je wilt verkopen.
D
De segmenten van je marktonderzoek

Slide 43 - Quiz

RAG (routinematig aankoopgedrag) is te koppelen aan
A
Convenience goods
B
Shopping goods
C
Speciality goods
D
Unsought goods

Slide 44 - Quiz

Een klant past een productspecificatie aan veranderde eisen aan. Hoe noem je deze koopsituatie
A
straight rebuy
B
modified rebuy
C
new task

Slide 45 - Quiz

Een modeketen koopt dezelfde collectie nog een keer. Van welk koopgedrag is hier sprake?
A
modified rebuy
B
straight rebuy
C
new task

Slide 46 - Quiz

New Task Buying, Modified Rebuy en Straight Rebuy hebben betrekking op?
A
Koopgedrag van consumenten
B
Zakelijke koopsituaties

Slide 47 - Quiz

Waar staat RAG voor?
A
Routinematig verkoopgedrag
B
Routinematig aankoopgedrag
C
Beperkt routinematig aankoopgedrag
D
Uitgebreid routinematig aankoopgedrag

Slide 48 - Quiz

Welk product hoort bij uitgebreid probleemoplossend gedrag oftewel een
UPO-aankoopsituatie?

A
een nieuwe bril
B
een nieuwe stofzuiger
C
een nieuwe woning
D
een nieuwe spijkerbroek

Slide 49 - Quiz

Een koopsituatie waarin de klant voor de eerste keer een bepaald product inkoopt
A
straight rebuy
B
modified rebuy
C
new task

Slide 50 - Quiz

Waarom is customer service zo belangrijk in het marketingconcept?
A
hiermee kun je je onderscheiden van concurrenten
B
hiermee kun je je producten beter aan de klant tonen
C
hiermee kun je extra waarde toevoegen aan je product

Slide 51 - Quiz

Een fabrikant die alleen bezig is met het zo efficiënt mogelijk produceren valt onder de marktbenadering?
A
Het verkoopconcept
B
Het productconcept
C
Het productieconcept
D
Het marketingconcept

Slide 52 - Quiz

Een kledingwinkelketen steekt veel tijd en energie in het trainen van het personeel. Het bedrijf wil hiermee
bereiken dat klanten goed geholpen worden tijdens het winkelen.
Van welk onderdeel van customer service is hier sprake?
A
Salesservice
B
Aftersalesservice
C
Pre-salesservice

Slide 53 - Quiz