Code + deel 4 Hoofdstuk 2.4

2.4 Het Nederlandse landschap
In de thema leer je:
- over het landschap
- Lezen: letten op verbanden en signaalwoorden
1 / 22
next
Slide 1: Slide
NT2MBOStudiejaar 4

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

2.4 Het Nederlandse landschap
In de thema leer je:
- over het landschap
- Lezen: letten op verbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Slide

Snelle vrgen
Je hebt 4 minuten de tijd om de vragen van bladzijde 56 te beantwoorden.

timer
4:00

Slide 2 - Slide

Het grootste deel van het Nederlandse landschap is door de natuur gevormd.
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quiz

Wanneer zijn de eerste polders ontstaan?
A
In de veertiende eeuw
B
in de zeventiende eeuw

Slide 4 - Quiz

Hoeveel procent van Nederland ligt onder de zeespiegel?
A
ongeveer 26 procent
B
ongeveer 49 procent

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de Deltawerken?
A
beroemde gebouwen in Noord-Holland
B
Beroemde dammen in Zeeland

Slide 6 - Quiz

Hoeveel Nederlanders wonen er gemiddeld op één vierkante kilometer?
A
250
B
500

Slide 7 - Quiz

Hoeveel procent van de bevolking woont in een stedelijk gebied?
A
Ongeveer 42 procent
B
Ongeveer 63 procent

Slide 8 - Quiz

welke verklaring geeft de tekst voor de grote variatie aan landschappen?

Slide 9 - Open question

In welke polders zijn veel boerenbedrijven?
A
In Flevoland
B
In de Noordoostpolder en de Wieringermeer

Slide 10 - Quiz

Welke natuurlijke bescherming heeft Nederland tegen de Noordzee?
A
De Deltawerken en de dijken
B
De dijken en de duinen
C
de duinen

Slide 11 - Quiz

Is er in Nederland nog ruimte voor natuur?
A
Nee, Nederland is volgebouwd
B
Ja, bijvoorbeeld in Friesland

Slide 12 - Quiz

In de tweede alinea staat: '(...) stukken heide die ontstaan zijn door het op grote schaal kappen van bossen'. Wat betekent dat?
A
Stukken heide die ontstaan zijn doordat veel bos is gekapt
B
Stuken heide die ontstaan zijn doordat de grote bomen in bossen werden gekapt

Slide 13 - Quiz

woorden:

  • de oppervlakte
  • de variatie
  • de cultuur
  • domineren
  • de schaal
  • aanplanten
  • de inpoldering
  • de recreatie
  • het gras

  • de zeespiegel
  • de overstroming
  • bevolkt
  • stedelijk

verbindingen
  • dunbevolkt
  • iemand/iets uitroepen tot iemand/iets
  • in gebruik zijn

Slide 14 - Slide

Signaalwoorden
Wat is de relatie tussen verschillende zinnen/alinea's in de tekst?

Slide 15 - Slide

Welk verband bestaat er binnen de eerste zin van de tekst? Welk signaalwoord geeft dit verband aan?

Slide 16 - Open question

Zoek in de alinea Polders een opsomming van twee zinnen. Welk signaalwoord geeft dit verband aan?

Slide 17 - Open question

Zoek in de alinea Polders een tegenstelling tussen twee zinnen. Welk signaalwoord geeft dit verband aan?

Slide 18 - Open question

Zoek in de alinea polders een verband van tijd tussen twee zinnen. Welk signaalwoord geeft dit verband aan?

Slide 19 - Open question

Zoek in de alinea Veluwe en Randmeren een verband van oorzaak en gevolg tussen twee zinnen. Welk signaalwoord geeft dit verband aan?

Slide 20 - Open question

Bespreek de vragen
Bespreek in tweetallen de vragen op blz 59, opdracht 3.

Slide 21 - Slide

Spreken
1. Bespreek de omgeving van je jeugd.
2. Bedenk in groepen een bestemming voor een leeg stuk grond. Presenteer deze bestemming.
3. Schrijf een verhaal over de omgeving van je jeugd.

Slide 22 - Slide