Een zinsdeel bestaat uit één of enkele woorden die bij elkaar horen.
Stap 1
Vind de persoonsvorm (alle woorden voor de PV zijn één zinsdeel!!)
Stap 2: probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel..
– In de vakantie / gaat/ Chris / naar Aruba.
– Chris / gaat/ in de vakantie / naar Aruba.
– Naar Aruba / gaat/ Chris / in de vakantie
Voor de persoonsvorm staat nooit meer dan één zinsdeel.