Werkwoordspelling - van alles wat!

Nog even oefenen!
Jullie hebben zo een formatieve toets werkwoordspelling. Hier nog een paar oefenvragen. Veel succes!
1 / 37
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 37 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 30 min

Items in this lesson

Nog even oefenen!
Jullie hebben zo een formatieve toets werkwoordspelling. Hier nog een paar oefenvragen. Veel succes!

Slide 1 - Slide

Vul de juiste vorm in:
Vorige week (verven) mijn broer en ik onze slaapkamers.
A
verven
B
verften
C
verfde
D
verfden

Slide 2 - Quiz

de (lachen) leerling

Slide 3 - Open question

Welke zin is juist gespeld?
A
Als ik het antwoord niet raad, word zij boos.
B
Als ik het antwoord niet raadt, word zij boos.
C
Als ik het antwoord niet raadt, wordt zij boos.
D
Als ik het antwoord niet raad, wordt zij boos.

Slide 4 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

(beantwoorden) ..... je zus die vraag niet?

Slide 5 - Open question

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Mijn vader .... de auto bij Aegon.
A
verzeker
B
verzekert
C
verzekerd
D
verzekerdt

Slide 6 - Quiz

de (praten) fietser

Slide 7 - Open question

In welke zin is de persoonsvorm juist gespeld?
A
Hij verhuist volgende week naar Amsterdam.
B
Hij verhuisd volgende week naar Amsterdam.
C
Hij verhuisdt volgende week naar Amsterdam.
D
Hij verhuisde volgende week naar Amsterdam.

Slide 8 - Quiz

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

(verkleden) ..... jij je drie keer per dag?

Slide 9 - Open question

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

Na schooltijd ... hij altijd met een boek op de bank.
A
relaxt
B
relaxd
C
relaxet
D
relaxed

Slide 10 - Quiz

Zij heeft het afgelopen jaar te weinig (trainen).

Slide 11 - Open question

Wat hoort er op de plek van de puntjes?

De zon .... licht en warmte.
A
verspreit
B
verspreid
C
verspreidt
D
versprijt

Slide 12 - Quiz

Hij (deleten) altijd meteen zijn posts.

Slide 13 - Open question

Welke zin is juist?
A
Als het regent wordt je nat.
B
Als het regent word je nat.
C
Als het regent, wordt je nat.
D
Als het regent, word je nat.

Slide 14 - Quiz

de (vallen) engel

Slide 15 - Open question

Ik heb de afgelopen weken bijna niets (verdienen).
A
verdient
B
verdiend
C
verdiendt

Slide 16 - Quiz

de (eten) maaltijd

Slide 17 - Open question

Hij kreeg zijn (verdienen) loon
A
verdiende
B
verdiendde

Slide 18 - Quiz

Mijn neef (scoren) vorige week nog drie doelpunten!

Slide 19 - Open question

Het armbandje was niet van goud, maar (vergulden).
A
vergult
B
verguld
C
verguldt

Slide 20 - Quiz

De (vermissen) sleutels waren snel weer terecht.
A
vermiste
B
vermistte

Slide 21 - Quiz

We hebben gisteren uren (chatten)!

Slide 22 - Open question

(Worden) je broer ook zo gek van dat wachten?
A
Word
B
Wordt

Slide 23 - Quiz

het (redden) kind

Slide 24 - Open question

Toen hij gisteren niet (antwoorden) (verzuchten) ik dat ik er nu echt klaar mee ben.
A
antwoorde- verzuchtte
B
antwoordde, verzuchtte
C
antwoordde-verzuchte
D
antwoorde-verzuchte

Slide 25 - Quiz

de (witten) muur

Slide 26 - Open question

Engelse werkwoorden
hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: barbecueën
A
barbecuedde
B
barbecuede
C
barbecuete
D
barbecuette

Slide 27 - Quiz

het (inbeelden) vriendje

Slide 28 - Open question

Kies het juiste werkwoord:

"Het vliegtuig ..."
A
land
B
landt
C
lant

Slide 29 - Quiz

de (haten) dictator

Slide 30 - Open question


Aan het begin van het jaar (besteden, vt) we veel tijd aan werkwoordspelling.
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden

Slide 31 - Quiz

het (controleren) alarm

Slide 32 - Open question

Weet je wel wat het beteken.... als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 33 - Quiz

het (braden) vlees

Slide 34 - Open question

Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde

Slide 35 - Quiz

de (aanbieden) prijs

Slide 36 - Open question

Zo!
Succes met de formatieve toets!

Slide 37 - Slide