Wat is GEEN oorzaak v.d. groei van de Engelse economie in de 18e eeuw?
A
toepassen wetenschappelijke kennis in landbouw
B
krimp van de bevolking
C
beschikbaarheid van meer voedsel
D
koloniën produceerden goedkope grondstoffen
1 / 43
next
Slide 1: Quiz
GeschiedenisMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4
This lesson contains 43 slides, with interactive quizzes.
Lesson duration is: 40 min
Items in this lesson
Wat is GEEN oorzaak v.d. groei van de Engelse economie in de 18e eeuw?
A
toepassen wetenschappelijke kennis in landbouw
B
krimp van de bevolking
C
beschikbaarheid van meer voedsel
D
koloniën produceerden goedkope grondstoffen
Slide 1 - Quiz
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
huisnijverheid
B
industrialisatie
C
stoommachine
D
agrarische samenleving
Slide 2 - Quiz
In welke sector startte de industriële revolutie?
A
mijnbouw
B
ijzerindustrie
C
dienstensector
D
textielindustrie
Slide 3 - Quiz
Welke uitvinding zorgde voor de verplaatsing van productie naar fabrieken?
A
waterframe
B
stoommachine
C
elektriciteit
D
lopende band
Slide 4 - Quiz
Wie zorgde ervoor dat de stoommachine op grote schaal kon worden ingezet?
A
Adam Smith
B
Louis Armstrong
C
Karl Marx
D
James Watt
Slide 5 - Quiz
Volgens Adam Smith was het de taak van de overheid om ....
A
de economie met allerlei wetten te sturen
B
de eigen economie te beschermen tegen andere landen
C
zich zo min mogelijk te bemoeien met de economie
D
zich actief te bemoeien met de economie
Slide 6 - Quiz
Wat is GEEN gevolg van het economisch liberalisme?
A
slechte leef- en werkomstandigheden arbeiders
B
afschaffing gilden
C
weinig vrijheid voor ondernemers
D
afschaffing mercantilistische wetten
Slide 7 - Quiz
wat betekent "Industriele Revolutie"?
A
verandering in de manier van denken
B
verandering van manier om met werknemers om te gaan
C
verandering van de manier van produceren
D
grote verandering in korte tijd
Slide 8 - Quiz
In welk land begon de industriële revolutie?
A
Belgie
B
Nederland
C
Engeland
D
Amerika
Slide 9 - Quiz
De industriële revolutie begon in Engeland omdat:
A
Daar de meeste fabrieken waren
B
zij beschikten over grondstoffen
C
De Engelsen fabrieken stichtten in koloniën
D
er te weinig mensen op het platteland leefden
Slide 10 - Quiz
De agrarische revolutie was een oorzaak van de industriële revolutie.
A
juist
B
onjuist
Slide 11 - Quiz
Welke groep kreeg meer macht door de Industriële Revolutie?
A
Burgers
B
Boeren
C
Adel
D
Vorsten
Slide 12 - Quiz
In het handelskapitalisme investeren ondernemers in machines + grondstoffen om zelf te produceren.
A
JUIST
B
ONJUIST
Slide 13 - Quiz
Welke uitspraak past NIET bij het nationalisme.
A
mensen behoren tot verschillende volken
B
voorliefde voor cultuur van het eigen land
C
opkomst in 18e eeuw
D
elk volk heeft een gemeenschappelijke geschiedenis
Slide 14 - Quiz
In welk jaar werd Duitsland een eenheidsstaat?
A
1815
B
1848
C
1866
D
1871
Slide 15 - Quiz
Deze afbeelding past het beste bij:
A
liberalisme
B
conservatisme
C
socialisme
D
nationalisme
Slide 16 - Quiz
In welk jaar erkende Nederland de onafhankelijkheid van de Belgische staat?
A
1648
B
1815
C
1830
D
1839
Slide 17 - Quiz
Welk land viel NIET uit elkaar in de 19e/begin 20e eeuw?
A
Italië
B
Ottomaanse Rijk
C
Oostenrijk
D
Nederland
Slide 18 - Quiz
Deze afbeelding betreft ...
A
Eenwording Duitsland
B
Belgische revolutie
C
Start WO1
D
Franse Revolutie
Slide 19 - Quiz
Het modern imperalisme ontstaat ...
A
rond 1870
B
rond 1914
C
in de 17e eeuw
D
in de oudheid
Slide 20 - Quiz
Deze afbeelding past het beste bij ...
A
nationalisme
B
liberalisme
C
modern imperialisme
D
industriële revolutie
Slide 21 - Quiz
Wat is GEEN motief/reden voor het modern imperialisme?
A
kolonie als afzetmarkt voor grondstoffen
B
nationalisme
C
verspreiden Europese beschaving
D
verspreiden christelijk geloof
Slide 22 - Quiz
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
imperialisme
B
nationalisme
C
white man's burden
D
industrialisatie
Slide 23 - Quiz
Tijdens deze bijeenkomst (1814-1815) besloten Europese landen over de toekomst van Europa. Geef de naam van deze bijeenkomst.
Slide 24 - Open question
Toen Napoleon was verslagen vonden de oude koningen dat alles zoveel mogelijk moest worden teruggedraaid. Hoe noemen we dit verschijnsel?
Slide 25 - Open question
Uitspraak : "De bevrijding van de arbeid moet het werk van de arbeidersklasse zijn (…). Van deze grondstellingen uitgaande, streeft onze partij met alle wettelijke middelen naar de vrije maatschappij; naar opheffing van de onredelijke loonwet, door afschaffing van het systeem van loonarbeid en terzijdestelling [afschaffing] van alle sociale en politieke ongelijkheid." Bij welke stroming past deze uitspraak het beste?
A
sociaal-democratie
B
communisme
Slide 26 - Quiz
Zet onderstaande staatsvormen van Nederland tussen 1795-1813 in de juiste volgorde: a. Bataafse Republiek b. Koninkrijk Holland c. Frans keizerrijk
A
a-b-c
B
b-c-a
C
c-a-b
D
c-b-a
Slide 27 - Quiz
Wie waren blij met de beslissingen die werden genomen op het Congres van Wenen?
A
conservatieven
B
liberalen
C
socialisten
D
communisten
Slide 28 - Quiz
Welk jaar staat bekend als het revolutiejaar? Een jaar waarin een 2de golf liberale revoluties door Europa trok.
A
1806
B
1848
C
1871
D
1914
Slide 29 - Quiz
Wie werd in 1815 de koning van Nederland?
A
Lodewijk Napoleon
B
Willem I
C
Willem II
D
niemand
Slide 30 - Quiz
Wat past niet bij de macht van de Willem I ?
A
hij kon minister kiezen
B
hij kon het parlement naar huis sturen
C
hij kon regeren dmv. Koninklijke Besluiten
D
hij was niet gebonden aan de grondwet
Slide 31 - Quiz
Welke hervorming werd NIET ingevoerd in Nederland in 1848?
A
algemeen kiesrecht
B
ministriële verantwoordelijkheid
C
vrijheid van onderwijs
D
vrijheid van vergadering
Slide 32 - Quiz
De invoering van de ministriële verantwoordelijkheid gaf meer/minder macht aan de koning?
A
MEER
B
MINDER
Slide 33 - Quiz
Welk Europees land schafte als eerste de slavenhandel af?
A
Nederland
B
Groot-Brittannië
C
Frankrijk
D
Europese landen deden niet aan slavenhandel
Slide 34 - Quiz
Deze afbeelding past bij de 1ste feministische golf.
A
KLOPT
B
KLOPT NIET
Slide 35 - Quiz
Wat is een ander woord voor gelijkberechtiging?
A
Feminisme
B
Socialisme
C
Emancipatie
D
Confessionalisme
Slide 36 - Quiz
Welk begrip past het beste bij deze afbeelding?
A
industrialisatie
B
sociale kwestie
C
confessionalisme
D
socialisme
Slide 37 - Quiz
De tekenaar van deze cartoon is waarschijnlijk een ...
A
liberaal
B
socialist
C
kapitalist
D
arbeider
Slide 38 - Quiz
Welk begrip past bij deze omschrijving: Politieke stroming waarbij het geloof (rooms-katholiek of protestants) uitgangspunt is voor het politieke handelen.
Slide 39 - Open question
Welk begrip hoort bij deze omschrijving: Organisatie van arbeiders die samen strijden voor betere arbeidsomstandigheden en meer loon.
Slide 40 - Open question
Welk begrip hoort bij deze omschrijving: De uitbreiding van het kiesrecht over een steeds grotere groep burgers
Slide 41 - Open question
Welk begrip hoort bij deze omschrijving: De groep mensen die zelf geen productiemiddelen bezitten en alleen geld kunnen verdienen door hun arbeid te verkopen.
Slide 42 - Open question
Het verschijnsel vanaf de 19e eeuw waarbij Europese landen streven naar een groot koloniaal rijk en de koloniën gebruiken als producenten van grondstoffen en als afzetgebieden. Noteer begrip dat hier omschreven wordt!