DBKT1A T/K4 TIERE GRAMMATIK E

Was lernen wir?
Grammatik: ik kan de regelmatige/zwakke werkwoorden juist vormen/vervoegen.
1 / 19
next
Slide 1: Slide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 15 min

Items in this lesson

Was lernen wir?
Grammatik: ik kan de regelmatige/zwakke werkwoorden juist vormen/vervoegen.

Slide 1 - Slide

zwakke werkwoorden

  • Ik kan de zwakke werkwoorden vervoegen.
  • Ik kan het voltooid deelwoord van zwakke werkwoorden toepassen.

Slide 2 - Slide

werkwoorden vervoegen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
e
st
t
en
t
en

Slide 3 - Drag question

ich
du
er/sie
Sleep de werkwoorden naar de juiste plek
schrijven= schreiben
schreibe
schreibst
schreibt

Slide 4 - Drag question

Welke vorm van het werkwoord hoort bij het persoonlijk voornaamwoord?
ich
du
er / sie / es
wohne
wohnst
wohnt
wohnt

Slide 5 - Drag question

ich
du
er/sie/es

wir
ihr
sie/Sie
Sleep de werkwoorden naar de juiste plek
schrijven= schreiben
schreibe
schreibst
schreibt
schreibt
schreiben
schreiben

Slide 6 - Drag question

het werkwoord wohnen
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wohne
wohnst
wohnt
wohnen
wohnt
wohnen

Slide 7 - Drag question

Stam van een werkwoord
Hoe vorm je de stam van een werkwoord?

Slide 8 - Slide

stam van een werkwoord
  • Hoe maak je de stam van een werkwoord?
  • -en of -n

  • Voorbeelden

  •  freuen
  • stam = freu-

  • wandern
  • stam = wander-

Slide 9 - Slide

Hoe vervoeg je een werkwoord?
ich spiel - e
du spiel - st
er, sie, es spiel -

Slide 10 - Slide

Werkwoorden meervoud
Wir spiel - en
Ihr spiel -
Sie spiel - en

Slide 11 - Slide

Tegenwoordige tijd: machen
ich..
du..
A
ich mache, du macht
B
ich mach, du macht
C
ich mache, du machst
D
ich mach, du machst

Slide 12 - Quiz

Tegenwoordige tijd: wohnen
er ...
wir ...
A
er wohn, wir wohnen
B
er wohnt, wir wohn
C
er wohnt, wir wohnen
D
er wohn, wir wohne

Slide 13 - Quiz

Tegenwoordige tijd: wohnen
ihr ...
Sie ...
A
ihr wohne, sie wohnt
B
ihr wohnt, Sie wohnen
C
ihr wohnt, sie wohnen
D
er wohn, wir wohne

Slide 14 - Quiz

Tegenwoordige tijd - heißen
Wie ___________________ die Affen?

Slide 15 - Open question

Tegenwoordige tijd - wohnen
__________ Sie in einem Dorf?

Slide 16 - Open question

Tegenwoordige tijd - spielen
____________ ihr viel mit den Tieren?

Slide 17 - Open question

Tegenwoordige tijd - besuchen
______ du deine Oma auf dem Bauernhof?

Slide 18 - Open question

Mach alleine: 
Seite 119: Aufgabe 19 & 20
Seite 120/ 21 & 22

Slide 19 - Slide