Herhaling H1 t/m H6 woordsoorten

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Deze les gaan we het volgende herhalen: 

• Persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
• Hww, zww en kww 
• Telwoorden
• Voegwoorden
• Werkwoorden in samengestelde zinnen 

Persoonlijk voornaamwoord

Het persoonlijk voornaamwoord is een woordsoort.

Een pers.vnw duidt een persoon, ding of dier aan.

Zij verloren de wedstrijd.

Pas op! Hij bijt.

Leg het maar op tafel neer. 

Bezittelijk voornaamwoord

Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.

Het bez.vnw staat altijd vóór het znw waar het bij hoort.

Jullie tuin

Ons feest

Jouw verjaardag

Schrijf de/het bezittelijk(e) voornaamwoord(en) op:
Jij kent Hans wel, maar hebben jouw ouders hem ooit gezien?

Schrijf de/het bezittelijk(e) voornaamwoord(en) op:
"Moet ik uw zoon kaalscheren?" Vroeg ze aan mijn moeder.

Schrijf de/het bezittelijk(e) voornaamwoord(en) op:
Onze schoenen hebben we natuurlijk in Italië gekocht.

Schrijf de/het persoonlijk(e) voornaamwoord(en) op:
Heeft zij hun meegedeeld dat we met haar ouders naar Portugal gaan?

Schrijf de/het persoonlijk(e) voornaamwoord(en) op:
Kunt u mij vertellen hoeveel ik straks ga verdienen in mijn nieuwe functie?

Hww, zww en kww 

Hww

Kan nooit alleen in de zin voorkomen. Meerdere werkwoorden dan is pv hww. 

Zww 

Geeft vaak een duidelijke handeling aan. Kan er maar één van in een zin staan. 

Kww

Zijn, worden, blijven, blijken, lijken en schijnen. Moet een bijvoeglijk naamwoord of een zelfstandig naamwoord koppelen aan het onderwerp. Kan er maar één van in een zin staan. 

Geef aan wat door het koppelwerkwoord wordt gekoppeld aan het onderwerp.
Zijn reis naar Afrika was een fantastisch avontuur.

Geef aan wat door het koppelwerkwoord wordt gekoppeld aan het onderwerp.
Ik wil graag goedgehumeurd blijven.

Geef van de werkwoorden aan welk werkwoord ze zijn.
Met de nieuwe inrichting zal de woonkamer een stuk gezelliger worden.

1. Zal = kww Worden = zww
2. Zal = hww Worden = kww
3. Zal = zww Worden = kww
4. Zal = hww Worden = hww

Geef van de werkwoorden aan welk werkwoord ze zijn.
In dit nieuwe café worden pizza's voor 5 euro per stuk verkocht.

1. Worden = kww Verkocht = hww
2. Worden = kww Verkocht = zww
3. Worden = hww Verkocht = kww
4. Worden = hww Verkocht = zww

Telwoorden

Hoofdtelwoorden

Aantal of hoeveelheid

Precies: bepaald hoofdtelwoord (5, 12) 

Niet precies: onbepaald hoofdtelwoord (veel, weinig) 

Rangtelwoorden

Volgorde, plaats in de rij

Precieze volgorde, plaats in de rij: bepaald rangtelwoord (derde, achtste)

Niet precies: onbepaald rangtelwoord (zoveelste, laatste) 

Sommige

1. Bep.rtw
2. Onbep.rtw
3. Bep.htw
4. Onbep.htw

365

1. Bep.rtw
2. Onbep.rtw
3. Bep.htw
4. Onbep.htw

Voegwoorden

Nevenschikkend voegwoord (en, maar, of, dus, want) 

Verbindt twee woorden met elkaar 

Verbindt twee woordgroepen met elkaar

Verbindt hoofdzinnen met elkaar 

Onderschikkend voegwoord (wanneer, als, terwijl, zodra, voordat, voor, nu, toen, nadat, zolang als, totdat, sinds, doordat, zodat, waardoor, omdat, opdat, indien, mits, tenzij, hoewel, ofschoon, ondanks dat, zoals, alsof, dat, of) 

Verbindt een hoofdzin met een bijzin 

Zij gaat naar het feest, hoewel ze niet uitgenodigd is.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Ik weet niet zeker of het morgen gaat regenen.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Ik kom naar jou, of jij komt hier.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Zodra hij klaar is met werken, komt hij.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Het regent dus ik blijf binnen.

1. Nevenschikkend
2. Onderschikkend

Werkwoorden in samengestelde zinnen. 

Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm.

Hij moet hard leren voor de toets.

Een samengestelde zin bestaat uit meer dan één zin. 

Elke zin heeft zijn eigen persoonsvorm.

Hij leert hard, maar hij haalt nooit een hoog cijfer.

Werkwoorden benoemen in samengestelde zinnen. 

Splits de samengestelde zin in enkelvoudige zinnen.

Als scholieren blijven klagen over hun loon bij deze supermarkt, zal de directie de lonen moeten verhogen, zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt.

Zin 1: Als scholieren blijven klagen over hun loon bij de supermarkt.

Zin 2: Zal de directie de lonen moeten verhogen.

Zin 3: Zodat de winkel weer een aantrekkelijke werkgever wordt. 

Veel mensen willen naar een warm land, omdat ze graag bruin worden in de zon.
Splits de zinnen. Schrijf het eerste woord op van de eerste zin en schrijf het eerste woord op van de tweede zin.

Veel mensen willen naar een warm land.
Benoem het werkwoord.

Omdat ze graag bruin worden in de zon.
Benoem het werkwoord.

Wat moet ik maandag nog uitleggen?

Als je maandag een oefentoets maakt, ga je die dan goed maken?

Ja

Nee