This lesson contains 42 slides, with interactive quizzes and text slide.
Lesson duration is: 45 min
Items in this lesson
Hoofdstuk 4 - herhaling
Slide 1 - Slide
Wat is het belangrijkste kenmerk van een vaste baan?
A
Je hebt een tijdelijk contract
B
Je hebt zekerheid op lange termijn
C
Je werkt op oproepbasis
D
Je krijgt geen vast salaris
Slide 2 - Quiz
Wat betekent werken als zelfstandige?
A
Zelfstandig beslissingen nemen in je eigen bedrijf
B
Werken onder leiding van een baas
C
Werken zonder enige vorm van inkomen
D
Alleen werken zonder medewerkers
Slide 3 - Quiz
Wat is een eenmanszaak?
A
Een bedrijf met twee eigenaren
B
Een bedrijf met aandeelhouders
C
Een bedrijf waarbij één persoon volledig verantwoordelijk is
D
Een bedrijf met veel personeel
Slide 4 - Quiz
Wat is een stichting?
A
Een organisatie die winst wil maken voor aandeelhouders
B
Een organisatie zonder winstoogmerk die een specifiek doel nastreeft
C
Een bedrijf met meerdere eigenaren
D
Een organisatie met aandeelhouders
Slide 5 - Quiz
Waarom zijn vrouwen economisch minder zelfstandig dan mannen?
A
Ze werken vaker parttime en krijgen minder loon
B
Ze hebben vaak hogere salarissen
C
Ze hebben vaker topfuncties
D
Ze werken vaker zelfstandig
Slide 6 - Quiz
Wat is een kenmerk van een VOF?
A
Er is slecht één eigenaar
B
Er zijn aandeelhouders
C
Alle eigenaren zijn hoofdelijk(privé) aansprakelijk
D
De aandelen worden op de beurs verhandeld
Slide 7 - Quiz
Wat is het verschil tussen een bv en nv?
A
Alleen een bv kan winst maken
B
Alleen een bv heeft meerdere eigenaren
C
Een nv heeft een winstoogmerk, een bv niet
D
Alleen bij een nv zijn de aandelen vrij verhandelbaar
Slide 8 - Quiz
In welke sector werk je als je in de landbouw werkt?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector
Slide 9 - Quiz
In welke sector werk je als je in het onderwijs werkt?
A
Primaire sector
B
Secundaire sector
C
Tertiaire sector
D
Quartaire sector
Slide 10 - Quiz
Wat betekent de term "vraag" op de arbeidsmarkt?
A
Het aantal werkzoekende
B
De behoefte aan werknemers door bedrijven
C
Het aantal vacatures
D
Het loon dat werknemers willen
Slide 11 - Quiz
Wie worden meegenomen in de werkloosheidscijfers?
A
Iedereen zonder baan
B
Alleen mensen die niet willen werken
C
Werkzoekenden die beschikbaar zijn voor werk
D
Mensen die onbetaald werk doen
Slide 12 - Quiz
Waarom is werkloosheid een probleem in de economie?
A
Mensen krijgen te veel vrije tijd
B
Het zorgt voor meer banen
C
De overheid moet meer uitkeringen betalen
D
Het leidt tot stijgende lonen
Slide 13 - Quiz
Wat is conjuncturele werkloosheid?
A
Werkloosheid door economische groei
B
Werkloosheid door tijdelijke economische neergang
C
Werkloosheid door technologische veranderingen
D
Werkloosheid door seizoensinvloeden
Slide 14 - Quiz
Hoe kan structurele werkloosheid verminderd worden?
A
Door subsidie voor bedrijven
B
Door seizoensbanen te creeren
C
Door vakantiewerk aan te bieden
D
Door scholing en omscholing van werknemers
Slide 15 - Quiz
Wat is een voorbeeld van een arbeidsmotief?
A
Alleen vrije tijd hebben
B
Jezelf nuttig maken
C
Geen vast contract willen
D
Thuis blijven zonder verplichtingen
Slide 16 - Quiz
Wat is het voordeel van onbetaalde arbeid?
A
Het draagt bij aan je inkomen
B
Je krijgt een arbeidscontract
C
Je doet iets voor de samenleving
D
Het verhoogt de werkloosheid
Slide 17 - Quiz
Wat betekent arbeidsaanbod?
A
Het aantal mensen dat wil werken
B
De hoeveelheid werk die beschikbaar is
C
Het loon dat werkgevers betalen
D
Het aantal vacatures
Slide 18 - Quiz
Wat is het voordeel van werken in loondienst?
A
Meer vrijheid om eigen werktijden te bepalen
B
Vast salaris en sociale zekerheid
C
Geen verantwoordelijkheid voor de bedrijfsresultaten
D
Mogelijkheid om zelf de prijzen te bepalen
Slide 19 - Quiz
Waarom zou iemand kiezen voor een eenmanszaak?
A
Minder verantwoordelijkheden
B
Alle beslissingen zelf nemen
C
Minder belasting
D
Geen risico
Slide 20 - Quiz
Wat is een belangrijk voordeel van een bv?
A
Altijd hogere winst
B
De aandelen zijn vrij verhandelbaar
C
Minder risico voor de eigenaren
D
Geen werknemers
Slide 21 - Quiz
Hoe wordt werkloosheid door seizoensinvloeden genoemd?
A
Conjuncturele werkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
D
Seizoenswerkloosheid
Slide 22 - Quiz
Wat is een belangrijk verschil tussen loondienst en zelfstandige?
A
Zelfstandigen hebben altijd meer rechten
B
Werknemers in loondienst hebben meer sociale zekerheden
C
Zelfstandigen hebben een vast inkomen
D
Werknemers in loondienst hebben meer vrijheid
Slide 23 - Quiz
Wat gebeurt er als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod?
A
De lonen stijgen
B
De werkloosheid stijgt
C
Er zijn minder vacatures
D
Bedrijven sluiten
Slide 24 - Quiz
Wie zijn vaak de eigenaren van een bv?
A
Overheidsinstellingen
B
Kleine ondernemers
C
Privépersonen die aandelen bezitten
D
Werknemers
Slide 25 - Quiz
Wat is typisch voor werk in de quartaire sector?
A
Productie van consumentiegoederen
B
Publieke diensten zonder winstoogmerk
C
Handel en verkoop
D
Prijsafspraken
Slide 26 - Quiz
Wat is een belangrijk risico voor een eenmanszaak en/of VOF?
A
De eigenaar is prive aansprakelijk voor schulden
B
Beperkte verantwoordelijkheid
C
Geen belastingplicht
D
Aandelen verhandelbaar op de beurs
Slide 27 - Quiz
Wat gebeurt er met de werkloosheid als de economie groeit?
A
Werkloosheid daalt
B
Werkloosheid stijgt
C
Werkloosheid blijft gelijk
D
Werkloosheid is niet beïnvloedbaar
Slide 28 - Quiz
Welke eigenschap hoort bij een nv?
A
Prive aansprakelijkheid van aandeelhouders
B
Vrij verhandelbare aandelen
C
Slechts één eigenaar
D
Werken zonder winstdoel
Slide 29 - Quiz
In welke wet staan regels over werktijden?
A
Algemene Ouderdomswet
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbeidsomstandighedenwet
D
Wet Minimumjeugdloon
Slide 30 - Quiz
Wat is de arbowet?
A
Wet met regels voor werk- en rusttijden.
B
Wet met regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
C
Tijd tussen het moment waarop je ontslag neemt of krijgt en de einddatum van je baan.
D
Het juiste antwoord staat er NIET bij
Slide 31 - Quiz
In de ...... staan regels voor veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
WerkloosheidsWet (WW)
D
Arbeidswet
Slide 32 - Quiz
Een werkgever kan bij een sollicitatie verschillende redenen hebben om iemand niet aan te nemen. Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
A
De sollicitant vraagt een te hoog salaris.
B
De sollicitant is te oud.
C
De sollicitant heeft de verkeerde opleiding.
D
De sollicitant heeft te weinig ervaring.
Slide 33 - Quiz
Dividend
Eenmanszaak
Flexibele
Nv
Stichting
Vaste
Vof
Zelfstandige
Zzp’er
Firma
Aandeelhouders
Aansprakelijk
Slide 34 - Drag question
Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers
Slide 35 - Quiz
In een vacature staat het aanbod van arbeid.
A
juist
B
onjuist
Slide 36 - Quiz
Welke beroepen kom je tegen in de tertiaire sector?
A
kapper
B
boer
C
taxichauffeur
D
leraar
Slide 37 - Quiz
Wat hoort niet thuis in de quartaire sector?
A
ziekenhuis
B
brandweer
C
school
D
bank
Slide 38 - Quiz
Conjuncturele werkloosheid ontstaat:
Leg uit!
A
als consumenten meer geld hebben
B
als consumenten minder geld hebben
C
als bedrijven meer geld hebben
D
als bedrijven minder geld hebben
Slide 39 - Quiz
Welke van de onderstaande ontwikkelingen heeft structurele werkloosheid tot gevolg?
A
De afgelopen jaren is het slechter gegaan met de economie
B
Door vergrijzing krimpt de beroepsbevolking
C
Veel bedrijven verplaatsen de productie naar lagelonenlanden
D
Vernieuwende bedrijven zorgen voor vraag naar arbeid
Slide 40 - Quiz
Van welk soort werkloosheid is sprake? "Tijdens perioden van crisis...."
A
regionale werkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
seizoenswerkloosheid
D
conjuncturele werkloosheid
Slide 41 - Quiz
Wat is structurele werkloosheid?
A
Dat een bepaald beroep helemaal verdwijnt en dus veel mensen op straat staan
B
Dat mensen elk deel van het jaar dezelfde soort werkloosheid hebben
C
Dat mensen arbeidsongeschikt zijn
D
Dat mensen slechts in bepaalde seizoenen geen werk hebben