Hoofdstuk 2.3 LEZEN

- Hoofdstuk 2.3 - LEZEN  LEERDOELEN:
Je kunt informatieve teksten lezen.
Je maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
Je kunt een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
Je legt relaties tussen tekstdelen (signaalwoorden).
• onderscheid tussen feiten en meningen
- Hoofdstuk 2.3 - LEZEN : LEERDOELEN:

Je kunt informatieve teksten lezen.
Je maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
Je kunt een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
Je legt relaties tussen tekstdelen (signaalwoorden).
• onderscheid tussen feiten en meningen
1 / 19
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

This lesson contains 19 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

- Hoofdstuk 2.3 - LEZEN  LEERDOELEN:
Je kunt informatieve teksten lezen.
Je maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
Je kunt een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
Je legt relaties tussen tekstdelen (signaalwoorden).
• onderscheid tussen feiten en meningen
- Hoofdstuk 2.3 - LEZEN : LEERDOELEN:

Je kunt informatieve teksten lezen.
Je maakt onderscheid tussen hoofd- en bijzaken.
Je kunt een eenvoudige tekst beknopt samenvatten.
Je legt relaties tussen tekstdelen (signaalwoorden).
• onderscheid tussen feiten en meningen

Slide 1 - Slide

Oorzaak – gevolg
Door, doordat, waardoor, te danken aan

Slide 2 - Slide

Slide 3 - Slide

Slide 4 - Slide

VOORBEELD oorzaak-gevolg

Doordat de oven kapot was, mislukte de cake.


Oorzaak: de oven is kapot

Gevolg: De cake mislukte

Slide 5 - Slide

Oorzaak - gevolg
Een oorzaak - gevolg herken je aan signaalwoorden zoals:
- daardoor
- doordat
- de oorzaak hiervan is
- waardoor
- ten gevolg van

Slide 6 - Slide

Argument
- De reden waarom iemand iets vindt
- Je kunt dit herkennen aan de volgende signaalwoorden:

 want, omdat, immers, namelijk

Slide 7 - Slide

ARGUMENT (REDEN)

- Een argument is een uitleg waarmee je een mening
   verdedigt.

- Signaalwoorden: want, namelijk, omdat, immers...



Voorbeeld van een argument (reden):

Ik vind het goed dat jongeren kleedgeld krijgen (mening), want dan leren zij met geld omgaan (argument).

Slide 8 - Slide

Wat is het signaalwoord voor een reden, in de zin 'Hij betaalde niet, want het horloge was kapot.'
A
want
B
niet
C
geen signaalwoord
D
was

Slide 9 - Quiz

"Ik houd van dropjes.
Waarom? (reden)
Ik houd van zoet."
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
daarentegen
B
terwijl
C
omdat
D
vervolgens

Slide 10 - Quiz

In welk antwoord staan de juiste signaalwoorden bij onderstaand verband
reden
A
ten eerste, ten tweede, vervolgens, ook, bovendien, ten slotte, tot slot, …
B
maar, echter, daar staat tegenover, aan de ene kant / aan de andere kant, toch, …
C
omdat, want, daarom, immers, …
D
bijvoorbeeld, als, zo, voorbeeld, …

Slide 11 - Quiz

Wat is een signaalwoord bij het tekstverband "reden"?
A
en
B
want
C
ten eerste
D
toch

Slide 12 - Quiz

"Ik kwam te laat op school.
Waardoor kwam dat? (reden)
De brug stond open."
Welk signaalwoord kun je gebruiken om de zinnen aan elkaar te plakken?
A
terwijl
B
bijvoorbeeld
C
toch
D
doordat

Slide 13 - Quiz


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 14 - Quiz

De hoofdgedachte:
A
Vind je in de tekst.
B
Moet je zelf formuleren (bedenken en opschrijven)

Slide 15 - Quiz

De hoofdgedachte is altijd...
A
een woord
B
een zin
C
een woord of een zin

Slide 16 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
Dumpster diven is een groot probleem
B
Dumpster diven zou verboden moeten worden
C
Er zijn veel voordelen aan dumpster diven
D
Kristian Praakhoorn is fel tegen voedselverspilling

Slide 17 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
A
De kattenbrokjes werden door alle robots gemakkelijk opgezogen.
B
Robotstofzuigers zijn slimme stofzuigertjes die door veel mensen gekocht worden.
C
Stofzuigerrobots werken nog niet goed genoeg om het hele huis te stofzuigen.

Slide 18 - Quiz

Wat is de hoofdgedachte van een tekst?
A
Alle hoofdzaken op een rij
B
Alle hoofd- en bijzaken op een rij
C
De samenvatting van een tekst
D
Het belangrijkste van een tekst in één zin samengevat.

Slide 19 - Quiz