Spelling blok 2-5 les 4

Nederlands

Lezen
Spelling
1 / 30
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

This lesson contains 30 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Nederlands

Lezen
Spelling

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Boekproject
Voorblad (blz. 1)
Themakeuze (blz. 2)
Verhaalanalyse over een boek (blz. 2)
Mening over beide boeken (blz. 3)
Gedichten laten maken en kiezen (blz. 5)

Beide boeken lezen!

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Spelling
bijvoeglijk naamwoorden (blok 2)
meervouden van zelfstandig naamwoorden (blok 3)
dicteewoorden op een r- of p-klank (apart/appart, herinneren/herrinneren, blok 3)
samenstellingen (blok 4)
verwijswoorden met of zonder 'n' (beide/beiden, blok 4)
interpunctie (leestekens, blok 5)
komma's (blok 5)

dicteewoorden (blok 2 - 5)

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Weet jij (nog) wat een citaat is?

Slide 5 - Mind map

This item has no instructions

Citaten
Als je iemands woorden weergeeft in de directe rede, dus letterlijk, heet dat een ‘citaat’. 
Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’

Als het citaat vooraan staat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 6 - Slide

This item has no instructions

Geen citaten
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 7 - Slide

This item has no instructions

‘Sara zei:‘ Ik heb een super vakantie gehad.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Fernando vroeg: ‘Wil je de suiker aangeven?’
A
Goed
B
Fout

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Marly zei tegen Waldo: ‘Ik kan je niet vinden.’
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Het jongetje vroeg aan zijn moeder: ‘Zijn we er bijna’?
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

Thomas zei ‘Daar heb ik geen zin in.’
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

This item has no instructions

De jongen riep: ‘Maurice, wacht even!’
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

This item has no instructions

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Olivia vraagt aan Marie-Laure of ze veel cadeautjes heeft gehad.
Maak hier een directe rede (citaat) van.

Slide 16 - Open question

This item has no instructions

Komma's

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Zoek de fout

Waar ontbreekt de komma?
 

Wat doet dit met de betekenis van de zin? 

Slide 19 - Slide

De komma ontbreekt in de titel. Het zou moeten zijn: 'Schiet op, Griekenland!'

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.

Bron: http://www.upcoming.nl/rick/657/16-hilarische-zinnen-met-vergeten-leestekens

Zoek de fout 

Waar ontbreekt de komma?

Wat doet dit met de betekenis van de zin?

Slide 20 - Slide

De komma ontbreekt in de volgende zin:
'Ben je minimaal 15 jaar beschikbaar op twee avonden en op zaterdag.'
 
De komma moet achter '15 jaar'. Zo dus: Ben je minimaal 15 jaar, beschikbaar op twee avonden en op zaterdag?

 In de huidige vorm (zonder komma) betekent de zin eigenlijk dat je 15 jaar lang beschikbaar zou moeten zijn.


Waarom gebruik je een komma?

→ Je maakt een zin overzichtelijker.


Slide 21 - Slide

This item has no instructions

Waarom gebruik je een komma?


→ Je laat zien waar de lezer een korte pauze kan inlassen.


Slide 22 - Slide

This item has no instructions

Waarom gebruik je een komma?


→ Je kunt de betekenis veranderen.

Slide 23 - Slide

This item has no instructions

Wanneer gebruik je een komma?

Als je een korte pauze hoort in een zin.
Mieke, het zusje van Gaby, gaat volgende week voor het eerst naar school.


Slide 24 - Slide

This item has no instructions

Tussen de delen van een opsomming

Wil je koffie, thee of iets anders?

Koop je snoep, koek en chocolade voor mij?


Slide 25 - Slide

This item has no instructions

Tussen twee persoonsvormen in een zin die niet bij elkaar horen.

Het is goed. Lindsey komt zo. 

Als het goed is, komt Lindsey zo.

Slide 26 - Slide

This item has no instructions

Als iemand met zijn naam wordt aangesproken. Na de naam komt dan een komma.

Jeroen, kom je zo?

Slide 27 - Slide

This item has no instructions

Bij deze woordjes: 
Ach, wat is dat jammer.
Tja, wat gaan we daaraan doen?
Ja, dat is een goed idee.
Nee, dat wil ik niet. 

Slide 28 - Slide

This item has no instructions

Voor een voegwoord
Ik sta morgen vroeg op, want ik moet op tijd zijn. 

Dit herken je aan het voegwoord. De komma staat voor het voegwoord. 

Slide 29 - Slide

This item has no instructions

Spelling: al gemaakt

bijvoeglijk naamwoorden (blok 2)
Blok 2 > Spelling > 2.10 Bijvoeglijk naamwoorden > opdracht 4

meervouden van zelfstandig naamwoorden
Blok 3 > Spelling > 3.8 meervouden > opdracht 5 en 6
dicteewoorden op een r- of p-klank
 Blok 3 > Spelling > 3.9 Lastige letters > opdracht 7 en 8

samenstellingen
Blok 4 > Spelling > 4.8 samenstellingen > opdracht 3

verwijzingen met of zonder 'n'
Blok 4 > Spelling > 4.9 Meeste of meesten? > opdracht 4 en 5

dictee blok 2, 3 en 4
Op Niveau Online > Blok 2, 3 en 4 > Spelling > dictee

Spelling: maken


dictee blok 5
Op Niveau Online > Blok 5 > Spelling > dictee

citaten
 Blok 5 > Spelling > 5.11 Citaten > opdracht 4

komma's
Blok 5 > Spelling > 5.12 Komma's > opdracht 7




Slide 30 - Slide

This item has no instructions