2GA Nederlands 24/03/2022

LEZEN 
LEZEN
timer
8:00
1 / 26
next
Slide 1: Slide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 26 slides, with interactive quizzes and text slides.

time-iconLesson duration is: 45 min

Items in this lesson

LEZEN 
LEZEN
timer
8:00

Slide 1 - Slide

This item has no instructions

Spelling Blok  4 en 5 herhaling.

Slide 2 - Slide

This item has no instructions

 Spelling 4 en 5

Slide 3 - Slide

This item has no instructions

Lesdoel
Ik kan hoofdletters, leestekens (komma en apostrof) en aanhalingstekens (citaat) correct gebruiken.

Ik weet het verschil tussen directe en indirecte rede.

Slide 4 - Slide

This item has no instructions

Aanhalingstekens
Je gebruikt aanhalingstekens:
  • bij de directe rede/citaten (let op de plaats van de aanhalingstekens en de andere leestekens).

Je gebruikt geen aanhalingstekens 
  • bij de indirecte rede en bij gedachten:  
  • als je het woord zelf bedoelt en niet de betekenis:  

directe rede
De directe rede is de letterlijke weergave van wat er wordt gezegd. Dit staat tussen aanhalingstekens.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde: “Wacht op mij!”
indirecte rede
In dit geval wordt beschreven wat er wordt gezegd en worden geen aanhalingstekens gebruikt.
Voorbeeld:
De jongen schreeuwde dat ze op hem moesten wachten.

Slide 5 - Slide

This item has no instructions

Weet jij wat een citaat is?

Slide 6 - Mind map

This item has no instructions

Thomas zei "Daar heb ik geen zin in."
A
Goed
B
Fout

Slide 7 - Quiz

De dubbele punt mist. 
"Ik vind het niet leuk!", riep Lotte.
A
Goed
B
Fout

Slide 8 - Quiz

This item has no instructions

Wat is goed?
A
's Hertogenbosch
B
's-Hertogenbosch
C
s' Hertogenbosch
D
s'-Hertogenbosch

Slide 9 - Quiz

This item has no instructions

Goed of fout?
'Moet ik boodschappen doen?,' vroeg Peter.
A
goed
B
fout

Slide 10 - Quiz

This item has no instructions

Goed of fout?
'Daarom', zei Maaike, 'Ben ik te laat op school gekomen.'
A
goed
B
fout

Slide 11 - Quiz

This item has no instructions

DUBBELE PUNT in een citaat
Als je iemands woorden letterlijk weergeeft, heet dat een ‘citaat’. Met een dubbele punt kun je een citaat aankondigen. Je zet het citaat tussen aanhalingstekens:
– Jasper zei: ‘Overmorgen ben ik jarig.’
– Danique vroeg: ‘Wie heeft zin in een potje voetbal?’
Als het citaat vooropstaat, gebruik je geen dubbele punt:
– ‘Overmorgen ben ik jarig’, zei Jasper.

Slide 12 - Slide

This item has no instructions

De directe reden
Een citaat staat in de directe reden.

Je geeft direct (dus letterlijk) weer wat iemand zegt.

Slide 13 - Slide

This item has no instructions

GEEN citaat
Als je iemands woorden in de indirecte rede weergeeft, 
gebruik je geen aanhalingstekens. en geen dubbele punt.

– Jasper zei dat hij overmorgen jarig is.

Slide 14 - Slide

This item has no instructions

: '              .'

Slide 15 - Slide

This item has no instructions

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?


De bovenstaande zin kan met leestekens op twee manieren worden opgeschreven:

Wat wordt dan het verschil in de betekenis?

Slide 16 - Slide

This item has no instructions

Mike vroeg Vera heb je de toets goed gemaakt?

Degene die de vraag stelt verschilt.


 1 = 
Mike vroeg: ‘Vera, heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Mike iets aan Vera.

2 = ‘Mike,’ vroeg Vera ‘heb je de toets goed gemaakt?’
Dan vraagt Vera iets aan Mike.

Slide 17 - Slide

This item has no instructions

Directe en indirecte rede
https://www.youtube.com/watch?v=hJrjaH9xWbE

Slide 18 - Slide

This item has no instructions

Indirecte rede

Juf zegt dat we weer gaan oefenen met de directe rede en indirecte rede.

Slide 19 - Slide

This item has no instructions

Directe rede

Juf zegt: 'We gaan weer oefenen met de 
directe rede en indirecte rede.'

Slide 20 - Slide

This item has no instructions

Welke zin staat er in de DIRECTE rede?
A
Mijn vader zegt dat hij morgen thuiskomt.
B
Mijn moeder roept: 'Kom direct thuis!'
C
Het meisje vertelt mij dat ze morgen jarig is.
D
Simon vertelde mij dat hij gister ziek was.

Slide 21 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin staat in de INDIRECTE rede?
A
Simon zegt:'Ik heb geen zin meer!'
B
'Ben je daar eindelijk!', roept Henk
C
Vader fluistert: 'Ik heb een verrassing voor je.'
D
Ik vertel haar dat ik de tekening mooi vind.

Slide 22 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin is helemaal juist?
A
Iza vraagt:'mag ik een ijsje?'
B
Iza vraagt: Mag ik een ijsje?
C
Iza vraagt:'Mag ik een ijsje?'
D
Iza vraagt: 'Mag ik een ijsje'?

Slide 23 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin is helemaal juist?
A
Ik roep: Kijk uit!
B
Ik roep: 'Kijk uit.'
C
Ik roep:'Kijk uit!'
D
Ik roep 'Kijk uit!'

Slide 24 - Quiz

This item has no instructions

Welke zin staat in de INDIRECTE rede?
A
Mijn moeder zegt dat ik groente moet eten.
B
Mijn moeder zegt: 'Je moet groente eten!'
C
'Stop, politie!', hoor ik achter me.
D
'Ach, wat schattig!', zegt mijn oma.

Slide 25 - Quiz

This item has no instructions

Jasmijn vraagt of ik bij haar kom spelen.

Zet deze zin in de DIRECTE rede
A
Jasmijn vraagt: 'kom je bij mij spelen?'
B
Jasmijn vraagt: 'Kom je bij mij spelen?'
C
Jasmijn vraagt: 'Kom je bij mij spelen.'
D
Jasmijn vraagt 'Kom je bij mij spelen?'

Slide 26 - Quiz

This item has no instructions