2HV - Les 12

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Programa

1. Controlamos los deberes
2. Gustar
3. Ir
4. Querer
5. Deberes

Controlamos los deberes

Voca Unidad 4 blz 31 NL-SP

las matemáticas

t/m

cansado

Los posesivos 

Wat is een  bezittelijk voornaamwoord is?

Geef een voorbeeld in het NL.

het bezittelijk voornaamwoord in het Spaans

Los posesivos 

Het bezittelijk voornaamwoord in het Spaans

Enkelvoud

Mi

Tu

Su

Nuestro/ Nuestra

Vuestro / Vuestra

Su

Meervoud

Mis

Tus

Sus

Nuestros/ Nuestras

Vuestros/ Vuestras

Sus

Mijn

Jouw

Zijn/ haar/ Uw

Ons /onze

Jullie

Hun / uw

Dus: bij gustar...

1 ... heb je een meewerkend voorwerp. (me, te, le, nos, os, les)

2... zijn er maar 2 vervoegingen : 

               GUSTA (bij enkelvoud, bij werkwoord) 

               GUSTAN ( bij meervoud, bij meerdere zaken)

3... Ontkenning (NO) komt voor het werkwoord.

Ahora te toca a ti: Gustar + ontkenning

Nu ben jij aan de beurt!  Hoe kun je nu zeggen:

1. Mijn broer vindt eten leuk.

2. Jouw zus houdt niet van fruiten.

3. Onze vader houdt van voetballen.

4. Zijn grootvaders houden van slapen.

5. Ik houd niet van leren.

Schrijf de zinnen in het Spaans. Gebruik de geleerde voca en grammatica. 

Comunicación

Blz 47, ej 6 (luisteren), 7, 8

Herhaling: IR

Yo

Tú

Él, ella, usted

Nosotros / Nosotras

Vosotros / Vosotras

Ellos, ellas ustedes

voy

vas

va

vamos

vais

van

Vervoeg: IR

1. Mi hermano y yo ________ a España.
   
2. Los abuelos _______ al supermercado.
   
3. Mi papá________ de vacaciones.
   
4. ¿Vosotros_________ a comer?
   
5. Yo_______ al instituto. 

Vervoeg: IR

1. Mi hermano y yo vamos a España.
   
2. Los abuelos van al supermercado.
   
3. Mi papá va de vacaciones.
   
4. ¿Vosotros vais a comer?
   
5. Yo voy al instituto. 

Herhaling: Querer

Yo

Tú

Él, ella, usted

Nosotros / Nosotras

Vosotros / Vosotras

Ellos, ellas ustedes

(NO) Quiero

(NO) Quieres

(NO) Quiere

(NO) Queremos

(NO) Queréis

(NO) Quieren

Vervoeg: querer

1. Yo ________  comer un bocadillo.
2. Ana y tú ________  ir de compras
3. Pepa ________  tener buenas notas
4. María y yo ________  ir vacaciones
5. Tú ________  un dulce

Vervoeg: querer

1. Yo quiero  comer un bocadillo.
2. Ana y tú quieren  ir de compras
3. Pepa quiere  tener buenas notas
4. María y yo queremos  ir vacaciones
5. Tú quieres  un dulce

Pak je boeken

Werkboek blz 16 opdracht 17 -> Mailtje schrijven

Werkboek blz 23 opdracht 25 -> Zinnen ordenen

Trabajamos

Maak DEZE opdracht over 'ser'

Maak DEZE opdracht over 'tener'

Maak DEZE opdracht over 'gustar'

Maak DEZE opdracht over 'gustar'

Deberes

Estudiar (=leren):

Voca Unidad 4 blz 31

gracioso

t/m

la tutoría