6.1 rekenen met procenten

Wat gaan we vandaag doen?
1. voorkennis ophalen over procenten
2. Uitleg bij H6.1 en oefenen
    3. Zelf aan het werk


1 / 28
next
Slide 1: Slide
WiskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

This lesson contains 28 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 50 min

Items in this lesson

Wat gaan we vandaag doen?
1. voorkennis ophalen over procenten
2. Uitleg bij H6.1 en oefenen
    3. Zelf aan het werk


Slide 1 - Slide

wat is een procent?

Slide 2 - Mind map

Breuken en decimalen
De breuk         betekent eigenlijk 1 gedeeld door 10. 
Als je dat schrijft als decimaal getal krijg je 0,1 
De breuk is precies hetzelfde als het decimale getal, maar het is een andere manier om het op te schrijven.
101

Slide 3 - Slide

breuken, decimalen en procenten
De breuk          en het decimale getal 0,1 zijn dus hetzelfde.
Er hoort ook een percentage bij.
Het woord procent betekent per honderd. 
1% is dus één van de honderd ofwel een honderdste deel. 

       1% =                           10% =                           
1001
10010=101
101

Slide 4 - Slide

Slide 5 - Slide

Wat is een decimaal getal?
A
8
B
43
C
0,8
D
0,8%

Slide 6 - Quiz

Welke horen bij elkaar?
10%
25%
50%
100%
66,7%
1
2/3
0,1
1/2
1/4

Slide 7 - Drag question

Wat is het verschil tussen:
50% van 200 =


50 van de 200 =

Slide 8 - Slide

Wat is het verschil tussen:
50% van 200 =
50% = 1/2     De helft van 200 is 100.

50 van de 200 =
50 van de tweehonderd = 50/200 = 1/4 
50 past namelijk 4x in  200. 

Slide 9 - Slide

Hoeveel procent is 51 van de 83?
Afronden op 2 decimalen

Slide 10 - Open question

Rekenen met procentuele toename
Een toegangskaartje voor een pretpark kost 20 euro. 
De prijs wordt verhoogd met 15%

Wat kost het nieuwe kaartje?


Slide 11 - Slide

Rekenen met procentuele toename

Nieuw = oud + (percentage x oud)

Slide 12 - Slide

Rekenen met procentuele toename
Prijs van het oude kaartje is 20 euro
De prijsstijging is 15%

                                   NIEUW = OUD +  (% in decimalen) x OUD
                                   NIEUW =    20 +         .....................       x 20
                                      ........... =  20 + ..................

Slide 13 - Slide

Rekenen met procentuele toename
Prijs van het oude kaartje is 20 euro
De prijsstijging is 15%

                                   NIEUW = OUD +  (% in decimalen) x OUD
                                   NIEUW = 20 + 0,15 x 20
                                   NIEUW = 20 +     3 
                                   Dus nieuwe prijs is 23 euro. 

Slide 14 - Slide

Een paraplu kost eerst 12 euro.
De winkel verhoogt het bedrag met 20%.
Hoeveel kost de paraplu nu?

nieuw = oud + % in decimalen x oud
A
18,40 euro
B
16,40 euro
C
14,40 euro
D
15,40 euro

Slide 15 - Quiz

Een voetballer is 200.000 euro waard. Hij scoort 3 keer en zijn waarde stijgt met 9%. Hoeveel is de voetballer nu waard?

Slide 16 - Open question

Rekenen met procentuele afname
Een toegangskaartje voor een pretpark kost 23 euro. 
De prijs wordt verlaagd met 15%

Wat kost het nieuwe kaartje?


Slide 17 - Slide

Rekenen met procentuele afname

Nieuw = oud - (percentage x oud)

Slide 18 - Slide

Rekenen met procentuele afname
Prijs van het oude kaartje is 23 euro
De prijsdaling is 15%

                                   NIEUW = OUD -  (% in decimalen) x OUD
                                   ............. =   23     -             ..........    x   23
                                   .............. =  23     -     .........................
                                   

Slide 19 - Slide

Rekenen met procentuele afname
Prijs van het oude kaartje is 23 euro
De prijsdaling is 15%

                                   NIEUW = OUD -  (% in decimalen) x OUD
                                   NIEUW = 23 - 0,15 x 23
                                   NIEUW = 23  -     3,45 
                                   Dus nieuwe prijs is 19,55 euro. 

Slide 20 - Slide

De prijs van een zwembroek is 19,99
Er is een korting van 30%
Hoeveel kost een zwembroek nu?

Nieuw = oud - % in decimalen x oud
A
14,00 euro
B
13,99 euro
C
15,00 euro
D
14,99 euro

Slide 21 - Quiz

De prijs van een ipad is 495 euro
Er is een korting van 10%
Hoeveel kost een ipad nu?

Nieuw = oud - % in decimalen x oud
A
445,50 euro
B
455 euro
C
49,50 euro
D
45,50 euro

Slide 22 - Quiz

De prijs van een fiets is 225 euro
Er is een prijsstijging van 2,5%
Hoeveel kost de fiets nu?


A
225 euro
B
230,63 euro
C
219,38 euro
D
281,25 euro

Slide 23 - Quiz

Vorig jaar zijn er 1200 zwemabonnementen verkocht. Dit jaar is er een afname van 4%. Hoeveel zwemabonnementen zijn er verkocht?

Slide 24 - Open question

Dus wat hebben we gezien?
Toename van 12%
Nieuw = oud + 0,12 x oud

Afname van 12%
Nieuw = oud - 0,12 x oud

Slide 25 - Slide

Aan het werk met het volgende:

Opdrachten voor deze week (kies zelf voor de basisroute of plusroute)
Basisroute:
H6.1        3 ,4, 6, 7, 8, 9
H6.2          13, 14, 15, 16, 17, 21

plusroute:
H6.1      2, 6, 7, 8, 9, 10
H6.2        12, 17, 18, 19, 20, 21

Volgende les: Theorie H6.2




















Slide 26 - Slide

0

Slide 27 - Video

Kan je nu zelf de toename en afname berekenen ?
0100

Slide 28 - Poll