Leestekens

Leestekens
1 / 22
next
Slide 1: Slide

This lesson contains 22 slides, with interactive quizzes and text slides.

Items in this lesson

Leestekens

Slide 1 - Slide

Deze les
- Terugblik
- Lesdoel
- Uitleg
- Samen oefenen
- Zelf oefenen
- Reflectie

Slide 2 - Slide

(...) leerlingen hebben dit antwoord goed.
A
Vele
B
Velen

Slide 3 - Quiz

(...) doen goed mee met de les.
A
alle
B
allen

Slide 4 - Quiz

(...) boeken zijn gesloten.
A
alle
B
allen

Slide 5 - Quiz

Ik ben afgelopen maanden ... kilo afgevallen.
A
zes
B
6

Slide 6 - Quiz

We hebben vandaag nog maar (...) lesuren.
A
drie
B
3

Slide 7 - Quiz

Lesdoel
Aan het einde van deze els kun je trema, apostrof, accenten, cedille, komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma correct gebruiken.

Slide 8 - Slide

Wat is het verschil tussen "een" en "één"?

Slide 9 - Open question

Wat is het verschil tussen de zinnen:
Heb jij Robin, de mentor van Adam, en zijn beste vriend gezien?
Heb jij Robin, de mentor van Adam en zijn beste vriend gezien?

Slide 10 - Open question

leestekens op woorden
Trema: 
- om te voorkomen dat twee klinkers in één woord samen uitgesproken worden. -> beëindigen, geüpload, Azië.
- in leenwoorden. -> föhn, überhaubt.
- in samenstellingen gebruiken we geen trema, maar een koppelteken. -> toe-eigenen ipv toeëigenen.

Slide 11 - Slide

leestekens op woorden
De apostrof gebruiken we:
- om uitspraakproblemen te voorkomen -> paraplu's ipv paraplus
- als weglatingsteken. -> 's middags.
- in meervouden en afleidingen van afkortingen. -> dvd'tje
- in verkleinwoorden die eindigen op y, met een medeklinker ervoor -> baby'tje, maar cowboys

Slide 12 - Slide

leestekens op woorden
accenten:
- accent aigu -> cliché, privé (soms gebruikt om klemtoon aan te geven -> vóór maandag inleveren)
- accent grave -> etagère, carrière
- accent circonflexe: enquête, gêne

- cedille -> Curaçao, om aan te geven dat de c een s is.

Slide 13 - Slide

Maken in tweetallen
Opdracht 1 op bladzijde 247.

Nakijken na 5 minuten.

Slide 14 - Slide

Leestekens in de zin
komma:
- voor of na een aanspreking -> Hallo, mag ik wat vragen?
- tussen delen van een opsomming
- tussen twee persoonsvormen
- tussen de hoofdzin en een bijzin
- voor en achter een bijstelling -> de man, die daar loopt, gaat wel erg snel.

Slide 15 - Slide

Leestekens in de zin
Dubbele punt:
- voor een citaat
- voor een gedachte
- voor een opsomming
- voor een uitleg of toelichting

Slide 16 - Slide

Leestekens in de zin
Aanhalingstekens:
- bij citaten
"Mag ik al weg", riep hij.
- als het woord zelf bedoeld wordt en niet de betekenis
Hoe schrijf ik "Curaçao"?
- als het woord op een speciale manier bedoeld wordt.
Hij was "ziek" vandaag.

Slide 17 - Slide

Leestekens in de zin
Puntkomma gebruik je:
- tussen hoofdzinnen die sterk met elkaar samenhangen .
        Beginnen jullie maar alvast; door het drukke verkeer ben ik wat later.
- als afsluiting van de onderdelen van een opsomming.
        Deze vakantie ben ik geweest naar:
         - Duitsland;
         - Frankrijk;
         - Oostenrijk;
         - België.

Slide 18 - Slide

Maken
opdracht 2 op bladzijde 255

in tweetallen

na 5 minuten nabespreken.

Slide 19 - Slide

Wat ga je doen?
Maken opdracht 2, 3(a-e) op bladzijde 247 en opdracht 3 op bladzijde 255.

In tweetallen -> fluisterstem

Slide 20 - Slide

Lesdoel
Aan het einde van deze els kun je trema, apostrof, accenten, cedille, komma, dubbele punt, aanhalingstekens en puntkomma correct gebruiken.

Slide 21 - Slide

Vergelijk de twee paragrafen van deze les met elkaar. Noem minstens één overeenkomst en minstens één verschil.

Slide 22 - Open question