V4 - les 5 - lugar de la fiesta ser, estar y hay

1 / 27
next
Slide 1: Video
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 27 slides, with interactive quizzes, text slides and 1 video.

time-iconLesson duration is: 90 min

Items in this lesson

Slide 1 - Video

Clase de español V4 - 90 min

Objetivo
Terminar y mejorar la introducción
Describir el lugar de la fiesta

Slide 2 - Slide

Hoy en clase
Repasar los deberes
La clase anterior
Mejorar y terminar la introducción
Practicar con ser, estar y hay
Describir el lugar de la fiesta
Practicar a presentar
Evaluación y deberes

Slide 3 - Slide

Los deberes

Slide 4 - Slide

Repasar los deberes - traducción
Localización

Slide 5 - Open question

Repasar los deberes
La palabra contraria

Slide 6 - Open question

Corregir los deberes
ejercicio 1, 3, 4, 5

Slide 7 - Slide

La clase anterior

Slide 8 - Slide

La clase anterior - correcto o falso
  • Soy en el cuarto curso
  • Vamos  presentar la fiesta Las Fallas. 
  • La Tomatina se celebra a Buñol.
  • Reyes Magos se celebra 6 enero 

Slide 9 - Slide

Wanneer is jullie introductie okay / af
  1. Als je de klas welkom heet bij jullie presentatie.
  2. Als jullie je kort voorstellen met naam en klas.
  3. Als jullie vertellen welk feest jullie gaan presenteren.
  4. Als jullie vertellen wat men viert met dat feest of waar het feest over gaat.
  5. Als jullie vertellen wanneer het feest gevierd wordt.
  6. Als jullie vertellen waar het feest gevierd wordt.
  7. Als jullie vertellen waarom jullie daar ook waren.
  8. Als je voorkomt dat je concordantiefouten maakt (mnl/vrl/mw en ook werkwoorden
  9. Als je  7 goed zinnen in het Spaans hebt geschreven die mooi o elkaar aansluiten
  10. Als je 2x de perfecto hebt gebruikt (*)
  11. Als je 1 x ser in de tt hebt gebruikt en 1x estar in de imperfecto.
timer
10:00

Slide 10 - Slide

El lugar de la fiesta

estar:  dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 11 - Slide


Valencia . . . . . al sur de Barcelona.
A
hay
B
está
C
es

Slide 12 - Quiz


Buñol . . . . . un pueblo.
A
hay
B
está
C
es

Slide 13 - Quiz

En Barcelona siempre . . . . muchos turistas
A
hay
B
está
C
es

Slide 14 - Quiz

Sevilla . . . . en el sur de España
A
hay
B
está
C
es

Slide 15 - Quiz

. . . . muchas bicicletas en Holanda.
A
hay
B
está
C
es

Slide 16 - Quiz


La Tomatina ........ una fiesta muy divertida
A
hay
B
es
C
está
D
eres

Slide 17 - Quiz

Escribe tres frases para tu presentación con SER, ESTAR y HAY

Slide 18 - Open question

Slide 2: Waar wordt het feest gevierd?
En holandés
Bedenk een inleidende zin om over de plek van het 
feest te beginnen. Vertel dan:
- Waar wordt het feest gevierd?
- Waar ligt dit? 
- Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte 
van andere plekken. 
- Wat is er allemaal te zien / te bezoeken? Andere leuke weetjes
- Met wie waren jullie daar? Of wie hebben jullie daar leren kennen? 


timer
10:00

Slide 19 - Slide

Slide 20 - Slide

Slide 2: ¿Dónde se celebra la fiesta?
En español
Bedenk een inleidende zin om over de plek van het 
feest te beginnen. Vertel dan:
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte 
van andere plekken. Wat is er allemaal te zien / te bezoeken?
Met wie waren jullie daar?
Denk aan correct gebruik van SER, ESTAR en HAY
SER, ESTAR en HAY


in het noorden = 
en el norte

ten noorden van = 
al norte de

timer
20:00

Slide 21 - Slide

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op gebruik van ser, hay en estar


Slide 22 - Slide

Jullie feedback op gebruik van
ser, estar en hay

Slide 23 - Mind map

¿Cómo has trabajado en esta clase?
¿Por qué?
A
muy bien
B
bien
C
regular
D
mal

Slide 24 - Quiz

1. Wat ik al goed kan is ...
2. Wat ik vandaag nieuw heb geleerd is ...
3. Wat ik nog moeilijk vind is ...

Slide 25 - Open question

Los deberes para el miércoles
Leren:
vocabulaire la ropa, los colores, materiales y estampados S-N (reader p. 11 y 12)
el perfecto
gebruik van ser, estar en hay
Maken:
ejercicio 2, 6 y 7

Slide 26 - Slide

¡¡MUCHAS GRCIAS
Y hasta el próximo clase!!

Slide 27 - Slide