Les 6 - V4sptl2 - lugar de la fiesta - ser, estar, hay

Vas a ver un vídeo sobre una fiesta


Contesta a las preguntas en holandés en la hoja de la profe
1 / 21
next
Slide 1: Slide
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

This lesson contains 21 slides, with interactive quiz, text slides and 2 videos.

Items in this lesson

Vas a ver un vídeo sobre una fiesta


Contesta a las preguntas en holandés en la hoja de la profe

Slide 1 - Slide

Slide 2 - Video

Un vídeo sobre una fiesta
Compara tus respuestas con tu compañero/a.


timer
1:30

Slide 3 - Slide

La clase de español V4
Escribir sobre el lugar de la fiesta
Abre el portátil y introduce el código/pin

Slide 4 - Slide

La clase anterior - habla con tu compañero en hoalndés.
  1. ¿Con quién vas a hacer la presentación?
  2. ¿Qué fiesta vais a presentar?
  3. ¿Dónde se celebra vuestra fiesta?
  4. ¿Qué se celebra en la fiesta?
  5. ¿Cuándo se celebra la fiesta?
  6. Waarom waren jullie bij het feest? (In het Nederlands)

timer
2:00

Slide 5 - Slide

Los deberes para hoy

Slide 6 - Slide

Repaso de los deberes
Hay/ser/estar
Perfecto
vocabulario 
timer
6:00

Slide 7 - Slide

Wanneer heb je een goede intro geschreven?
Slide 1
  1. Als je de klas welkom heet en je zelf hebt voorgesteld (naam, leeftijd)
  2. Vertel in welke klas jullie zitten (met het juiste Spaansewerkwoord ''zijn'')
  3. Als je verteld hebt welk feest jullie gaan presenteren (ir a + infinitivo)
  4. Als je verteld hebt waar én wanneer dit feest wordt gevierd.
  5. Als je verteld hebt wat er wordt gevierd, of waarom het wordt gevierd.
  6. Als je hebt uitgelegd waarom jullie op dat feest waren.
  7. Als je het woord la fiesta hebt afgewisseld met de naam van het feest.
SE CELEBRA = WORDT GEVIERD

Slide 8 - Slide

Un poco de gramática - mejorar texto
Toekomende tijd
Wij gaan een feest presenteren. (ir a + infinitivo)

Datum noemen
La fiesta se celebra el 15 de septiembre

Voorzetsels van plaats
in of op = en             naar = a




Slide 9 - Slide

Slide 2: El lugar de la fiesta - deberes
En holandés
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit? 
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Noem 1 belangrijke bezienswaardigheid in die stad, dorp of op die plek
Vertel wat die bezienwaardigheid is (kerk, gebouw, monument etc)
Geef een beschrijving van deze bezienswaardigheid
Met wie waren jullie daar?


Slide 10 - Slide

2a parte - el lugar
¿Qué gramática necesitas para describir un lugar?

Slide 11 - Slide

El lugar de la fiesta

estar:  dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 12 - Slide

Slide 2: ¿Dónde se celebra la fiesta?
Waar wordt het feest gevierd?
Waar ligt dit?
Leg uit op de kaart en vertel hoe het ligt ten opzichte van andere plekken.
Noem 1 belangrijke bezienswaardigheid in die stad, dorp of op die plek
Vertel wat die bezienwaardigheid is (kerk, gebouw, monument etc)
Geef een beschrijving van deze bezienswaardigheid
Met wie waren jullie daar?


in het noorden = 
en el norte
ten noorden van = 
al norte de
timer
10:00
estar: dónde está -> waar en ten opzichte waarvan het ligt
ser: cómo es -> groot, klein, mooi, lelijk
hay: qué hay -> wat is er allemaal?

Slide 13 - Slide

Als je klaar bent 
Lever je mapje in
Open je computer en ga naar de klas in lessonup
Open les 6 en doe de opdrachten van slide 14 t/m slide 16
























Slide 14 - Slide

Gramática - imperfecto
Bekijk het volgende filmpje over een nieuwe verleden tijd.
Schrijf de vormen van de regelmatige en onregelmatige werkwoorden in je schrift.
Deze moet je volgende week kennen.

Slide 15 - Slide

Slide 16 - Video

Ben je ook hiermee klaar?
Schrijf in het NL over de kleding die de mensen droegen op het feest.
Wat droegen de Spanjaarden tijdens het feest?
Schrijf hier uitgebreid over (stof, kleuren, printjes)
Zagen ze er mooi uit?
Was het traditionele kleding?
Wat droegen de kinderen, iets anders? (uitgebreid vertellen)
Als er weinig over kleding te vertellen valt, dan mag je zelf iets verzinnen, maar geef antwoord op alle vragen.

Slide 17 - Slide

Practicar a presentar

Cuando la profe dice tu nombre . . . . 

De rest van de klas luistert heel goed en geeft daarna feedback op gebruik van ser, hay en estar


Slide 18 - Slide

La evaluación
Levántate si ....
 . . . has  estudiado bien el vocabulario para hoy
. . .  entiendes cómo se forma el perfecto
. . . si conoces cómo se forman los verbos irregulares del perfecto
. . . entiendes la diferencia entre SER, ESTAR y HAY

Slide 19 - Slide

1. Wat ik al goed kan is ...
2. Wat ik vandaag nieuw heb geleerd is ...
3. Wat ik nog moeilijk vind is ...

Slide 20 - Open question

Los deberes para el viernes

Slide 21 - Slide